Ik ben een pelgrim op weg naar de ontmoeting met mijn Schepper. De liederen van het oude Israël ga ik herdichten. Ik wil mij uitspreken tegenover de hoogste koning, zijne Majesteit. Ik buig voor hem en durf vrijuit te spreken. Met de Psalmen.
HEER, houd Uw woede in, want echt (Psalm 6)
Ik snap Uw teleurstelling en verwijt (Psalm 81)
‘s Morgens ben ik op m’n best, HEER (Psalm 92)
Vandaag kan ik alleen maar danken, HEER (Psalm 100)
Ik weet niet precies wie ik zal aanspreken (Psalm 116)
Wat heb ik hier beneden toch te zoeken, Majesteit? (Psalm 120)
Het voelt als lopen met gesloten ogen (Psalm 121)
Wij zullen naar het huis van de HEER gaan (Psalm 122)
Ik heb er schoon genoeg van. Wèg van hier! (Psalm 123)
Ongelogen, we waren levend verslonden (Psalm 124)
Vertrouw de HEER – wie dat aandurft hier op aarde (Psalm 125)
Wij horen het uit onverwachte hoek (Psalm 126)
Als wij hier samen een gezin stichten, HEER (Psalm 127)
Wij dragen onze kleinkinderen aan U op (Psalm 128)
Wij kunnen er niet over zwijgen (Psalm 129)
Ik kom omhoog, HEER! (Psalm 130)
Misschien zit ik al te hoog, Majesteit (Psalm 131)
Majesteit, weet U wel hoeveel het onze koning (Psalm 132)
Wat is het goed dat wij samen optrekken, nietwaar? (Psalm 133)
Als herders in de nacht, op wacht bij de kudde (Psalm 134)
Waarom zou ik U prijzen, Majesteit? (Psalm 144)