’s Morgens ben ik op m’n best, HEER.
Fris begin ik de dag met U te danken voor de goede zorg,
die U in de nacht aan ons besteedde.
Kon ik harp spelen, ik zou het elke morgen doen voor U.
Want ik ben zeer onder de indruk van U geraakt.
Wat ik van U zie en hoor, verraadt een wijsheid,
zo diep dat ik niet weet of ik die kan volgen.
Duidelijk is dat mensen die aan U voorbij leven,
als dieren zonder religie, het zeker niet begrijpen.
Zij leven zonder besef van eeuwigheid
en laten daarom onrecht onbeteugeld bloeien.
Maar U, eeuwige Majesteit, overziet alles
en zal die vijanden, want dat zijn zij, te gronde richten.
Een bloeiende gemeenschap boosdoeners overleeft niet.
Ik daarentegen kan mijn rug rechten, ik voel me sterk.
Ik laat me niet uit het veld slaan door die boosdoeners.
Als een ceder van de Libanon rijs ik op,
want U laat mij thuis zijn in Uw eigen huis.
Daar willen wij vrucht dragen tot in hoge ouderdom,
fris elke dag laten horen dat U als een rots bent,
omdat in U geen zweem van onrecht te vinden is.