Onanie. Wie kent het woord nog? Zelfbevrediging werd ermee bedoeld. Het woord verwees naar een verhaal uit de Bijbel: Onan was de zoon van Juda, een van de twaalf zonen van aartsvader Jakob. In de tijd en cultuur van de aartsvaders bestond de zwagerplicht: een van de broers van een overleden man moest bij de weduwe kinderen verwekken, op naam van de overledene.
“Juda zei tegen Onan: vervul je zwagerplicht: trouw met de vrouw van je broer en verwek voor je broer nakomelingen bij haar.’ Maar omdat Onan wist dat zo’n kind niet als zijn nageslacht zou gelden, liet hij telkens als hij met de vrouw van zijn broer gemeenschap had zijn zaad op de grond terechtkomen, zodat hij geen nakomelingen voor zijn broer zou verwekken.” (Genesis 38,8-9).
Dit is geen masturberen, maar gebrek aan loyaliteit met je familie. Onan was dus fout volgens het verhaal en alles wat onanie heet, moet dan wel verkeerd zijn. In 1710 verscheen er in Londen een boek met de titel: Onania, of de gruwelijke zonde van zelfbevlekking, en al zijn angstaanjagende gevolgen in beide geslachten, beschouwd met geestelijk en lichamelijk advies (Onania, or the Heinous Sin of Self-Pollution, and all its frightful Consequenses in both Sexes, considered with Spiritual and Phisical advice).
Zo, dat staat.
Gelukkig kan het tegenwoordig allemaal wat vrolijker: ‘met jezelf spelen’ heet het, of gewoon ‘soloseks’. Maar dat was kort geleden nog anders. Ik kwam ‘onanie’ tegen in de uitleg bij het korte verhaal Spelen of sterven van Anna Blaman. Dat verhaal verscheen voor het eerst in 1957. In 1974 wordt het verhaal los uitgegeven in een serie Cahiers voor het voortgezet onderwijs. In 1980 kocht ik via de leraar Nederlands op onze scholengemeenschap een aantal van deze cahiers. Ook deze van Anna Blaman.
De cahiers geven op de flaps uitleg over de auteur en het verhaal. Daarbij wordt dan voor het gemak van de middelbare scholier de inhoud van het verhaal alvast samengevat. Ik lees dat het gaat over Kees van Woude, leerling in de derde klas van een middelbare school. Hij wordt op school gepest door klasgenoten en de leraren vinden hem dom of vervelend. Omdat zijn ouders een dagje weg zijn, nodigt hij Charel mee naar huis, om samen het huiswerk Frans te maken. Deze poging tot enigszins normaal contact loopt mis en Charel gaat weg.
Dan vervolgt de flaptekst (in 1974!): “Dat zijn de eerste twee hoofdstukjes van het verhaal, simpel, bijna kinderlijk verteld. In het derde is de jongen alleen en bang. Hij vlucht in de onanie, het wordt donker, hij herinnert zich spookverhalen, steekt het licht aan, doet de gordijnen dicht, steeds banger, verbeeldt zich dat iemand de trap op komt, in de gang danst en dat deze danser de dood is. Als de bel overgaat – zijn ouders komen thuis – springt hij over de gefantaseerde spoken heen de gang in en tuimelt de hoge trap af. Daarbij breekt hij zijn nek.”
“Hij vlucht in de onanie…”
Al in het eerste hoofdstuk hadden we als lezers een hint gekregen. De pauze vindt Kees het moeilijkst op school. Op het plein staat hij alleen. Hij gaat dan maar naar de wc. Hij doet daar alsof hij moet en voelt zich per seconde ellendiger:
“Het weëe pijngevoel bloeide weer op als een giftige bloem met wortels door heel z’n lijf. Het scheelde maar weinig of hij had de geheime vertroosting gezocht die zijn toevlucht was als hij thuis was en alleen, in zijn kamer of zijn bed. Maar tenslotte durfde hij ook dat niet, om magische redenen niet, als hij dat ging doen was zijn dag zeker verloren als er nog iets te verliezen viel. Hij beheerste zich dus, hij maakte met beverige vingers zijn kleren dicht.” (9).
Als Charel het huis verlaten heeft, valt de stilte op hem.
Charel heeft hem geslagen en geschopt.
“Het was een schoft. Hij legde z’n rechterhand op z’n schrift alsof hij wou beginnen te werken en z’n linkerhand legde hij beschermend op z’n dij, tussen zijn benen. Iemand in z’n kruis trappen, kan het gemener? … Z’n linkerhand bewoog in een liefkozing. Het was het meest eigene en verborgene van jezelf kwetsen en voor gek zetten. Hij hield zijn rechterhand op z’n werk en deed alsof hij begon: il faut que je fasse mon travail. Dat eigene en verborgene, dat lieve andere geheime ik, belachelijk en schunnig in de ogen van iedereen, maar als je het ging troosten in de palm van je hand, il faut que je fasse mon travail, toe maar, il faut que je le fasse, il le faut, op de toppen van je zachte vingers, dan werd het zelf zo lief, zo troostrijk en zo wonderzoet, zo’n machtige vergetelheid…” (23).
Maar na het orgasme is het erger dan voorheen:
“Maar nu was dan ook alles verkeken. Hij voelde het in zichzelf en hij zag het om zich heen. Hij had zich uitgeleverd, er was hem geen enkele toevlucht meer gebleven en hij was van dit ogenblik af zo kwetsbaar dat er geen redden meer aan was.” (24).
De kick, de euforie, de superbeleving kan je diepste bestaanstekort niet opheffen.
Daar heb je God voor, toch? Of je verwacht het van je medemens. Bijvoorbeeld ouders die van je houden, whatever happens. En dan komen juist die in dit verhaal, verdorie, de ouders van Kees, net te laat…
“… en terwijl hij de trap af tuimelde meende hij nog zijn naam te horen roepen en zijn ouders te zien. … Hij tuimelde één keer over de kop, en daarna rolde en gleed hij, losgelaten als een te moeilijk hanteren ding, naar beneden, tot in het portaal.
Het laatste dat hij dacht was: Het doet lang niet zo’n pijn als…
Maar verder kwam hij al niet meer.” (30).
Naar aanleiding van: Anna Blaman, Spelen of sterven. (Cahiers voor Letterkunde voor het voortgezet onderwijs). Amsterdam: Meulenhoff Educatief, 1974 (1957 was het jaar dat het verhaal voor het eerst werd gepubliceerd).