Jaap, Elly, Josée, nog een Jaap, Anton, Ed, Carel, Dorien, namen die een wereld aan herinneringen bij me oproepen. Zo’n naam kan me op de meest onverwachte momenten te binnen schieten: naar huis, fietsend op de Buitenwatersloot, op de bank bij een Netflixserie. Meestal is het die ene gebeurtenis, met hem of haar.
Martinus Nijhoff (1894-1953) schreef een mooi gedicht over herinneringen, aan namen gehecht.
Haar laatste brief
Verwijt mij niet dat ik lichtzinnig was
omdat ik liefgehad heb zonder trouw
en zonder tranen heenging. Want een vrouw
komt nooit, als zij bij voorbaat niet genas,
de wond te boven ener tederheid
die op toekomstig leven is gericht.
Ik moest mij wel hernemen voor een plicht
waartoe ik onbemerkt ben voorbereid.
Zeg zacht mijn naam, en ik ben in ‘t vertrek:
de bloemen staan weer in de vensterbank,
de borden in het witte keukenrek.
Want meer van mij bevindt zich in die klank
dan in de jeugd waarom je van mij houdt,
mijn bijna-jongensborst, mijn haar van goud.
M. Nijhoff, Verzamelde gedichten, 227.
Een jong meisje wijst de afgewezen jongen op haar naam in plaats van op haar lichaam. ‘Mijn bijna-jongensborst’, wat een goeie is dat zeg, in de roos: als de vrouwelijke vorm zichtbaar wordt gaat het verschil tussen jongens en meisjes te meer tellen. Kenmerken voor het oog: de heupen, de taille, de billen, de borsten. Meisje wordt vrouw en vrouw wordt bekeken. Begeerte wordt daad en daad leidt tot vraag: is dit eens of beginnen we iets samen?
Dit meisje verontschuldigt zich. Het is haar laatste brief. Zij neem afscheid van de jongen die teder voor haar was. “Verwijt mij niet…” Dat lag dus wel voor de hand. Want zij ‘ging heen’, zij bleef niet trouw. Zij heeft een dringend motief. Zij is nog niet klaar voor ‘toekomstig leven’, zij is niet ‘bij voorbaat genezen van de wond’.
Toch krijgt de afgewezen jongen wat mee: de naam. “Fluister mijn naam, en ik kom eraan,” zingt Marco Borsato zoveel later (Afscheid nemen bestaat niet, 2003). Poging tot hoop, hoop voor de gedesillusioneerde. Zou het genoeg zijn? Vergeet zij hier niet één cruciaal ding: de naam als magneet voor reputaties. Haar naam kan in de herinnering verbonden worden aan de kleine borstjes die op ontplooien stonden en aan haar goudkleurige haar, maar ook aan dit afscheid. Het staat gegrift, het is geschied. Je staat jaren later gewoon in je eigen woonvertrek: bij de bloemen in de vensterbank, je zet de afwas op het aanrecht, en ineens komt haar naam aanwaaien.
In het mannenhart gloeit de kerf.
Naar aanleiding van: M. Nijhoff, Verzamelde Gedichten. Tekstverzorging W.J. van den Akker en G.J. Dorleijn. Amsterdam: Prometheus/Bert Bakker, 1995.
Veel dank voor het tedere vers waar je licht op laat schijnen en voor de verhelderende de rondleiding die me opeens veel meer laat proeven van wat er staat en is bedoeld.