Wat is geluk
Omdat geluk een herinnering is
bestaat het geluk omdat tevens
het omgekeerde het geval is,
ik bedoel dit: omdat het geluk ons
herinnert aan het geluk achtervolgt het
ons en daarom ontvluchten wij het
en omgekeerd, ik bedoel dit: dat wij
het geluk zoeken omdat het zich
verbergt in onze herinnering en
omgekeerd, ik bedoel dit: het geluk
moet ergens en ooit zijn omdat wij dit
ons herinneren en dit ons herinnert.
Rutger Kopland, Tot het ons loslaat, 35
Interessante gedachte: het omgekeerde van het geluk is niet ongeluk, maar vergeten geluk. Beter, geluk dat we ons niet meer herinneren. Het is er wel en het bemoeit zich actief met ons. Ergens weten wij ervan, want we hebben ergens ooit geluk gehad, dus het ‘moet ergens en ooit zijn’ (r.11), maar het verbergt zich. Terugdenken aan het moment is niet hetzelfde als het geluk herbeleven. We kunnen het niet grijpen, we kunnen het misschien niet eens zeggen.
Het gedicht probeert het zo nuchter en kalm als mogelijk te benaderen. Geen gezwollen taal, geen pathetiek, geen stuwing naar een climax. Het gaat op de wijze van de leraar, die zal uitleggen wat de titel vraagt (hoewel het vraagteken ontbreekt). Driemaal herneemt hij zich, herformuleert hij zijn bedoelen. Beeldspraak is niet aanwezig, bijna betogend volgen in vier terzinen de zinnen elkaar op tot aan de laatste punt en wat dan overblijft… : het is niet te zeggen.
Onvrijwillig ontslagen uit het paradijs zijn we het geluk kwijt. We maken momenten mee, die we als ‘gelukkig’ bewaren. Een fijne avond met een goed gesprek, een goed glas wijn, een diepe gemeenschap. Het saaie alledaagse en vervelende, de routine, het nare monotone en het teleurstellende, het ordinaire en de vervreemding keren terug en we vragen of het herinnerde geluk wel het ware was. Is geluk een persoon? Volgens de dichter handelt het actief. Het geluk achtervolgt ons, het laat ons niet los. Het verbergt zich ook en het herinnert zich ook ons. Het lijkt alsof het geluk niet los van ons wil bestaan. En wij niet zonder hem. We zoeken, wij herinneren ons en zeggen stellig: het móet ergens en ooit zijn. Daarom geven wij het zoeken niet op, maar telkens als wij het hebben, hebben wij het ook weer niet. Telkens is het toch weer ‘omgekeerd’.
Dat ‘moeten’ uit de laatste strofe, dat intrigeert mij. Vanwaar deze imperatief? Wij en het geluk, wij laten elkaar niet los, wederzijds en ongelukkig verbonden in de herinnering van vandaag. Is geluk het verlangen dat bleef, ondanks alle vervreemding op deze aarde? Het eeuwige motief van mensen die hun tocht maken, op zoek zijn naar het geluk, èn op de vlucht ervoor?
Naar aanleiding van: Rutger Kopland, Tot het ons loslaat, Van Oorschot, Amsterdam 1997