Ik zag de stad
en glimlachte:
hoe kan iemand daar leven?
Ik ging dit onderzoeken
en kwam niet terug.
De Indiase dichter Mangalesh Dabral (1948) zegt hier in vijf regels wat ik heb ervaren bij de verhuizing naar Rotterdam (1993): hoe kun je leven in de drukke stad? Is de stad niet de vloek die je mijden moet? Dertien jaar verblijf heeft mij een stadsmens gemaakt. Maar toen ik ging reizen en de steden van India leerde kennen, kwam ik bescheiden terug. Rotterdam op z’n grootst is gering als een kleine wijk van een stad als Calcutta. Delhi, Benares, Mumbai, hoe kan iemand dáár leven? Overbevolking, welgestelden in dure wijken, slums vol berooiden, onlusten, criminaliteit en stervende mensen in het hospitaal van Moeder Theresa. Welk klimaat creëert dat alles bij elkaar? Dabral dichtte daarover Vermist:
Op de pishuizen van de stad en op andere drukbezochte plekken
kleven nog altijd opsporingsberichten
van vermiste personen
die een paar jaar geleden op tien-, elfjarige leeftijd
zonder iets te zeggen van huis zijn weggelopen.
Volgens de aanplakbiljetten zijn ze van gemiddeld postuur,
niet licht van kleur, maar donker of zwart,
dragen ze slippers.
Op ’t gezicht zie je een litteken
en hun moeders blijven om hen huilen.
Onderaan de biljetten staat ook de verzekering
dat degene die informatie verschaft over de vermiste
een passende beloning zal ontvangen.
Toch worden ze door niemand herkend.
De vage foto’s die op de biljetten staan
lijken niet;
over het verdriet van toen
ligt nu de pijn van de doorstane ellende.
Het klimaat in de stad heeft hun gezichten veranderd;
ze eten weinig, slapen weinig, spreken weinig,
veranderen voortdurend van adres,
er is geen verschil tussen moeilijke en makkelijke dagen.
Nu zijn ze in een heel andere wereld
en kijken een beetje nieuwsgierig naar de opsporingsberichten
die hun wanhopige ouders af en toe bij laten drukken,
waarop nog altijd staat
dat ze tien of elf jaar oud zijn.
Het is achteloos eenvoudig opgetekend. Maar de opening zet je op scherp: waarom liepen kinderen van tien, elf jaar van huis weg zonder iets te zeggen? Aan het slot van het gedicht zijn zij jaren ouder, en niet gevonden. De stad is zo groot dat zij daar kunnen verblijven zonder hun huilende moeder te ontmoeten. Zal dat ooit wel het geval zijn, dan zijn ze geen tien of elf meer. Over hun gezicht ligt dan ‘de pijn van de doorstane ellende.’ Dat doet het stadsleven met je. Beter leef je daar samen. Met wie ben je verbonden tussen talloze miljoenen? Met wie deel je je verdriet? Wanhopige ouders blijven opsporingsberichten drukken en verspreiden. De vermiste kinderen kijken een beetje nieuwsgierig. Kan ik dat uitleggen als een hoopvol woord in dit stadsgedicht?
Naar aanleiding van: Mangalesh Dabral, ‘Vermist’ In: Ik zag de stad: Moderne Hindi-poëzie, vertaald en ingeleid door Lodewijk Brunt & Dick Plukker, met Devanagari-schrift. Amsterdam: Stichting India Instituut, 2006, 83.
“Het vertalen van de Hindi-poëzie was vaak een vrolijke aangelegenheid, soms zwaar en moeizaam, maar altijd óók een spannende ontdekkingstocht. We kwamen niet in een in zichzelf gekeerde, provincialistische wereld terecht, maar in een wereld vol ‘straatrumoer’ – het India waar we steeds weer naar terug verlangen. Maar gedichten zijn méér dan reisgidsen, ze belichamen nieuwe ideeën, verrassende inzichten, virtuositeit in taalgebruik.” (10)
‘Vermist’ werd voor het eerst gepubliceerd in de bundel Ham jo dekhte hain. New Delhi: Radhakrishna Prakashan, 1995. De dichter was in 2008 te gast op Poetry International in Nederland.