Ik weet niet wat ik van hem ben.
Al in zijn dromen roep ik de Morgenster,
doe ik een schicht en schrikt hij wakker.
Staan we op, dan kom ik uit zijn woorden.
Ik ben de gril, de flits, ik maak hem als een kind
zo blij. Zijn schaduw ben ik niet,
daar ben ik intussen veel te licht voor.
Hij laat me los als ik zijn spiegel ben,
onder de douche geef ik een kus.
We drogen af, hij zalft mijn hoofd
tot ik het zwijgen ertoe doe.
Hij luistert stemmen en hij spreekt.
Ik weet: straks valt de nacht en eens
ben ik de nieuwe schepping. Morgen.