De zwakke enkels staan in zulke schoenen stoer
in het gelid, zo voor het oog zijn sokken overbodig.
Twee vouwen rijzen recht omhoog, met knik bij knieën
richting kruis, kuis ingepakt in zijde van gebroken wit.
We kijken naar een overhemd, slim fit, strak roze,
stapt bij de mouwen uit de dekking van het jasje.
Een open boord: daar glanst een kruis in stukjes licht
dat binnenvalt door ramen met de storm op zee.
Welk lijf past hier op zondagmorgen in? Een open
mond, verzorgde handen, een voorhoofd zonder kroon,
geen schaamrood op de kaken. Gegroefd, dat wel
en angstig ook. Als het maar vasthoudt aan de mast.