Ik citeerde laatst met instemming deze uitspraak van Clive Staples Lewis (1898-1963): “God fluistert tot ons in onze vreugde; Hij spreekt in ons geweten; maar Hij roept luide in ons lijden. Dat is lijden is de megafoon om een dove wereld wakker te roepen.” (98) Een licht kritische reactie volgde: Gods megafoon werkt niet altijd. Mensen kunnen ‘doof’ voor God blijven bij de ervaring van intens verdriet.
Frits Spits (* 1948) verloor in 2018 zijn geliefde aan de dood. Greetje was de liefde van zijn leven in 45 jaar huwelijk. Zij kreeg kanker en teerde in korte tijd weg. Frits ontpopte zich de laatste jaren als een begenadigd auteur. Hij zette twee fantastische boeken neer over de Nederlandstalige muziek: De Standaards van Spits I en II. Zijn brede ervaring als radiomaker draagt rijke vrucht. Na het overlijden van zijn vrouw begon hij aan het schrijven van nieuwe standaards. Nu over liefde, leven en verlies. Ik was al een fan van deze man, hij heeft zich door dit nieuwe boek te meer als held bewezen. Wat een trefzekere taal, wat een kwetsbare eerlijkheid, wat een schoonheid in verdriet. Hier stijgt een mens tot grote hoogte. Cornald Maas eindigt zijn voorwoord terecht met de opmerking dat Frits Spits hier schrijft over liefde die er altijd zal zijn. “Dat is troostrijk. En het is in dit boek vastgelegd voor iedereen die het leven omarmt, op mooie en vreugdevolle momenten, en op de momenten dat het leven tegenzit.” (12)
Frits Spits is van Joodse komaf. Hij is niet religieus. Daarover schrijft hij rechtuit: “Er is geen god. Althans, ik zou niet weten waar of hoe. We hebben hem met z’n allen bedacht. Dat begrijp ik weer heel goed.” (38) God is volgens hem de verklaring voor alles wat zich niet laat verklaren. De mens creëert verhalen om in balans te blijven. Als er toeval is, zal chaos waarschijnlijk het eindstation zijn. De mens heeft niet de eindregie. Daar zit het springende punt. De kanker is de oprukkende chaos. Je kunt een zieke verzorgen, de liefde tonen en met elkaar in gesprek blijven. Maar het leven eindigt in de dood. “Ik zoek daar geen verklaringen voor, ik accepteer dat het zo is.” (39) Geloven in een God die almachtig is dwingt je om eigen meningen ter discussie te stellen of zelfs op te geven. Het voelt voor Spits als gebrek aan respect van Gods kant voor de weldenkende mens.
Het is niet vreemd dat de blijvende boodschap van Youp van ’t Hek naar voren komt in dit boek. (88) “Deze dag is de eerste van de rest van mijn leven.” Pluk ‘m maar, want je weet niet wat de volgende dag brengen zal. Frits doet een poging Greetje levend te houden. Hij wil over haar blijven spreken. De bladzijden 107-109 bieden een fictieve dialoog tussen de geliefden die iets van een blijvende aanwezigheid probeert te vangen: “We bewegen ritselend langs elkaar heen, dat is onze manier van communiceren.” (108). Daarom kan Frits ook geraakt worden door de bijna mystieke kracht van woorden. Als hij een tekst van Huub Oosterhuis bespreekt, lees ik: “… dit is een vorm van universele religiositeit, dit overstijgt aardse religies…” (134, zie ook het prachtige slothoofdstuk over het bezoek aan Museum Vaals, 145-152)
Als het lijden Gods megafoon is, dan betekent dat niet dat iedereen reageert. Het verslag in twintig nieuwe standaards bewijst dat de dood de vraag naar het leven stelt, en het verlangen naar troost wakker maakt. En dat blijkt voorhanden. In liefde en echtheid is de mens op z’n best. De oprukkende afbraak snakt om verklaring. Het is moedig om die verklaring onaf te laten. Niet gelaten, Frits Spits is in actie gekomen, hij richt een heilig monument op voor zijn vrouw. Intens levend benut hij zijn talent om de dood een hak te zetten. Had ik het geloof in Jezus niet, ik zou willen zijn als hij.
“Tot straks!” Dat leren we zeggen tot de doden, op een christelijke begrafenis. Wij nemen tijdelijk afscheid. De doden zullen opstaan, ik geloof het. Rond Jezus zien we elkaar terug. Het ‘ritselend bewegen’ spreekt tot mijn verbeelding. Maar de opstanding uit de dood nog meer. Ik gun het Frits en vele anderen die op een of andere manier het contact met de doden blijven ervaren. Moet je daarvoor je eigen mening opgeven? Ik zou zeggen dat je je openstelt voor transcendente ervaringen. Menselijke meningsvorming en wetenschappelijke consensus zijn niet toereikend om die te bevatten. Je vertrouwen stellen op het nieuws over Jezus’ verrijzenis ervaar ik niet als het gebrek voor mijn mens-zijn. Bijna het tegendeel: zij verrast me met hoop. Ik voel me serieus genomen als ik mag geloven dat het lijden van nu niet opweegt tegen ongedachte werkelijkheid van straks. Stel dat het waar is… dan heeft de chaos niet het laatste woord. Gods fluisteren, spreken of roepen dwingt niet. De dood dwingt ons wel, tot verdriet, tot bezinning, tot verlangen naar troost. Het ontroerende boek van Frits Spits heeft mij daarbij geweldig geholpen.
Naar aanleiding van: Frits Spits, Alles lijkt zoals het was: Nieuwe standaards over liefde, leven en verlies. Amsterdam: Luitingh-Sijthoff, 2019. De uitgave kwam tot stand in samenwerking met Universal Music in Baarn: bij het boek horen 2 cd’s met de uitvoering van de twintig liedjes die Frits Spits bespreekt.
C.S. Lewis, Gods megafoon: De vraag van het leed. Amsterdam: W. ten Have, 1957. Oorspronkelijke titel (1940): The Problem of Pain. Vertaling van A.L. Boeser. Arend Smilde vertaalt boeken van Lewis in het Nederlands en geeft hier toelichting.