Als je in je vak met een zeker gebrek aan talent of techniek doorzet en goed presteert, dan win je op karakter. Je toont geen karakter als je niet doorzet. Karakter, we noemen het een positieve waarde. Jacob Willem Katadreuffe is een voorbeeld van een jongeman bij wie de keerzijde aan het licht komt. Onverzettelijkheid leidt tot verminking, het opbreken van relaties, tot de meest belangrijke toe, die met vader en moeder.
Katadreuffe is de onvergetelijke naam uit de canon van de Nederlandse literatuur, de hoofdpersoon uit de roman Karakter van F. Bordewijk. “Het meisje Joba Katadreuffe had bij de ongehuwde Dreverhaven een korte tijd gediend, toen was hij bezweken voor haar onschuldig schoon, en zij voor zijn kracht. Hij was niet een man om te bezwijken, hij was een kerel van graniet, met een hart slechts in letterlijke zin.” (7) Dat is taal, kristalhelder. Arend Barend Dreverhaven heeft geen hart voor mensen. De verhalen over de deurwaarder getuigen ervan. Hij zet gezinnen hardhandig op straat en straalt voortdurend uit dat hij het leven onder controle heeft. Joba is ook hard. Zij is dan weliswaar bezweken voor zijn kracht, maar dat was dan ook de enige keer. Zij weigert huwelijksaanzoeken, zij weigert financiële bijstand, zij weigert zich door ook maar iemand te laten imponeren. Zeker niet door Dreverhaven. “Alles of niets, zei hij. Het was de slotsom van zijn overdenking. Want hij had zijn zoon kunnen erkennen, maar hij had het niet gewild, omdat ‘zij’ hem niet had willen huwen. Geen middenweg, alles of niets.” (231) Gespierde taal. Vorm en inhoud zijn een.
Als je opgroeit in het spanningsveld van deze twee karakters, wat doet dat met je? Jacob Willem krijgt van zijn moeder maar weinig over zijn vader te horen en dat zegt al veel. Zij voedt hem op tot zelfstandigheid en tot strijd. Want gaandeweg wordt het een verslag van een jongen doodvermoeiend slag moet leveren om zichzelf te redden. De meest gewone mens in zijn omgeving is Jan Maan, kostganger bij zijn moeder. De rest, ook Stroomkoning en de types op kantoor zijn zo vreemd als hun namen al klinken.
Ik was toch weer verrast door het slot. Het hele boek lang volg je de schermutselingen tussen vader en zoon. Drie keer je zoon tot faillissement drijven en tenslotte pogen hem buiten de orde der advocaten te houden. Geweldig hoe de zoon steeds die strijd manmoedig aangaat en daarmee in feite bewondering voor zijn vader ten toon spreidt: “Na het verhaal van het beslag voelde hij zich trots op zijn vader, hij liet daarvan niets merken, hij verborg zijn gevoelens goed, maar hij voelde zich trots en hij dacht dat van zulk een man ook zoiets te verwachten was.” (74) Het is op dit punt dat de roman z’n titel waarmaakt. In gesprek met zijn vader zegt Katadreuffe: “Ja, ik wil u trotseren. Als u mij daartoe in de gelegenheid stelt dan wil ik het tegen u opnemen. Drevenhaven sloot de ogen opnieuw. Dat was ras, die jongen toonde karakter.” (143, zie ook 193)
Waar de jonge Katadreuffe denkt dat zijn vader hem al zijn leven lang tegenwerkt, zegt deze aan het slot dat hij juist heeft meegewerkt (279). Dat treft Katadreuffe midscheeps. Maar wij als lezers waren al ingelicht. Tegen Joba had Dreverhaven het ons al geopenbaard: “Bij God, zei hij, en zijn toon was op irreële wijze plechtig, ik zal hem wurgen, ik wurg hem voor negen tienden, en dat éne tiende dat ik hem laat, dat kleine beetje asem zal hem groot maken, hij zal groot worden, hij zal, bij God, groot worden!” (229)
Toch is dat nog niet de grootste klap. Die komt namelijk niet van zijn vader, maar van zijn moeder. Nadat Katadreuffe voorgoed afscheid genomen heeft van zijn vader, gaat hij naar zijn moeder. Alleen Jan Maan is thuis, moeder is even weg. Hij ontdekt bij toeval haar spaarbankboekje en ontdekt dat zij elk bedrag waarmee hij haar had ondersteund, had gereserveerd… voor hem. Ook van hem weigerde zij dus ook maar iets. Dat doet letterlijk de deur dicht.
“Hij legde het boekje weer in de mand, hij stond op, een verblinding kwam voor zijn ogen, hij trad aan het raam. Het testament, onwettig, ongeldig, onnodig. Het sublieme testament.
Verdomd, zei hij hees.
Want een man, in ontroering, huilt niet, hij vloekt.” (282)
Hij verlaat het pand en trekt de voordeur achter zich dicht, ‘in het slot’.
Ik kreeg deze roman met Sinterklaas 1978. Ik herinner me dat ik het toen al een indrukwekkend boek vond. Nu des te meer. Hulp vragen en je laten helpen zijn essentiële onderdelen van het sociale leven. Dat heb ik intussen geleerd. Wie dat nalaat beschadigt zichzelf en anderen. Ton Anbeek vertelt in zijn boek over de geschiedenis van de Nederlandse literatuur hoe Bordewijk hier het thema aan de orde stelt van ‘tucht die tot verminking voert’: “Vergeleken met dit feest met de taal is Bordewijks meest bekende roman, Karakter (1937) veel soberder. Maar opnieuw wordt hier de schijnbare zakelijkheid ondermijnd door de beeldspraak: al op de eerste bladzij komen we een ‘kerel van graniet’ tegen. Opnieuw is het thema de tucht die tot verminking voert: in dit geval de zelftucht van de jonge Katadreuffe die leidt tot het afsnijden van zijn meer menselijke kanten: iets wat hem op het eind van het boek tot grote droefheid voert. Daarmee toont de thematiek van Bordewijks werk een opmerkelijke samenhang, door de auteur als volgt verwoord: ‘Van mijn romans, groot en klein, meen ik dit te mogen zeggen: een ondeugd of de overdrijving van een deugd, of schoon niet zonder een zekere indrukwekkendheid, voert uiteindelijk naar den ondergang.’” (164)
Naar aanleiding van: F. Bordewijk, Karakter.19 ’s Gravenhage/Rotterdam: Nijgh en Van Ditmar, 1977. Hij droeg het boek op aan zijn kinderen Nina en Robert.
Ton Anbeek, Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1885 – 1985. Amsterdam: Arbeiderspers, 41996.