Aviad Kleinberg heeft me iets belangrijks leren zien: afgunst en jaloezie gedijen in de sfeer van de ongelijkheid. In zijn boek over de zeven hoofdzonden behandelt hij uiteraard de invidia, de afgunst. Hij neemt aan dat zij in oeroude tijden ontstaan is en tot een diepgewortelde houding is ingebrand: “Diep van binnen leven we vanuit het eenvoudige principe: rijkdom en plezier zijn niet onbeperkt; wat ik heb kan me worden afgenomen; als jij het hebt, heb ik het niet.” (57) Kleinberg (1957), hoogleraar geschiedenis aan de universiteit van Tel Aviv, raakt de roos wat mij betreft als hij de westerse waarde van gelijkheid plaatst in het kader van een wereldbeschouwing met ook dubieuze kanten: “Het is niet moeilijk om alleen de negatieve – hebzuchtige, materialistische, obsessieve – kanten van onze wereldbeschouwing te benadrukken; maar we zullen ook moeten inzien dat ze het fundament vormen van onze westerse drang om het patriarchaat en de dictatuur uit te bannen, en dat het, ondanks de nadelen en de hypocrisie, de egalitaire idealen van onze samenleving tot uitdrukking brengt.” (72) Je kunt wel als monnik ernaar streven om hebzucht en bezit op te geven, maar de keerzijde is dat je je begeeft in een wereld van ongelijkheid en hiërarchie. Niet iedereen is gelijk in positie of status en alleen als je dat diep innerlijk aanvaardt kun je van jaloezie vrij worden. Anders gezegd: afgunst is de (bijna) onweerstaanbare drang om de ander te evenaren of te overstijgen.
Ik las een roman over afgunst: Miguel de Unamuno’s Abel Sánchez. Bezig met het verhaal van Kaïn en Abel (Genesis 4) tipte De Bijbel cultureel (2009) mij deze Spaanse roman uit 1917. Geïnteresseerd las ik het boek uit en eindigde teleurgesteld. De stijl is zwak, de personen niet levensecht, het verhaal niet spannend. Joaquín Monegro is jaloers op zijn vriend Abel Sánchez. Dat gaat over een vrouw (Helena), aandacht en eer (beroep en reputatie) en elke poging om hem gelijk te worden mislukt. In het tweede en derde geslacht wordt de strijd voortgezet tot de dood van beiden erop volgt.
Het lijkt me een boeiend thema maar boeiend werd het niet en ik begrijp van de vertaler, Bart Peperkamp, dat de schrijver zelf ook het boek ‘naargeestig’ vond. (156) Merkwaardig, denk ik dan, waarom publiceer je het dan? Peperkamp: “Waarschijnlijk kwam Unamuno met Abel Sánchez dicht in de buurt van zijn ideale roman: een vertelling die ontdaan is van irrelevante zaken en alleen de essentie weergeeft, een skelet van een verhaal dat buiten een bepaalde plaats en tijd is geplaatst. Het gaat daarbij om het innerlijke proces dat een mens doormaakt, dus inderdaad niet om een ‘geschiedenis vol passie’, maar om de ‘geschiedenis van een passie’. (155, zie ook 169)
Hij neemt aan dat het boek de eigen ervaringen van Unamuno weerspiegelt. Daar is natuurlijk weinig mis mee. Het schrijven van een saai of matig boek is echter daardoor niet gerechtvaardigd. Maar goed, het thema is van belang en actueel (zoals alle zeven hoofdzonden). “In feite is Joaquín zonder reden afgunstig en zijn woede is irrationeel,” schrijft Peperkamp. “Hij protesteert tegen zijn leven vol verbittering, maar kan en wil dat ook niet opgeven.” (160) Dat is precies de heikele kwestie: waarom kunnen wij afgunst zo moeilijk opgeven?
Ik denk dat er twee opties zijn: of je gelooft dat er in essentie geen verschil is, of je legt je neer bij het verschil. Het eerste kan ontstaan door de vervullende aanwezigheid van een geliefde. Je bent niet jaloers of je partner van een ander als iemand jouw leven compleet vervuld en zo de wezenlijke kern van je bestaan vormt. Volgens mij is de ervaring van goddelijke aanwezigheid voor koning-dichter David de aanleiding geweest om zijn meest beroemde lied te schrijven: “De HERE is mijn herder, mij ontbreekt niets.” (Psalm 23)
Het tweede kan ook gebeuren: je accepteert dat een ander meer heeft dan jij. Je zet geen actie op touw om gelijkwaardig te worden omdat je het normaal vindt dat er hiërarchie en verschil is. Dat hoeft geen fatalisme te zijn, het kan ook gerijpte bereidheid zijn om je te schikken naar het bestaande verschil. Conservatief, dat wel, antirevolutionair is het ook, en toch werkelijk een bron van innerlijke vrede. Het eerste kan goed samengaan met het tweede: een vervullende relatie is genoeg om te voorkomen dat de onderlinge verschillen steken. Het gaat dus uiteindelijk om de visie op de vrede in jezelf. Dat noteert ook Peperkamp puntig: “Joaquín wil geliefd zijn, maar weigert liefde. Hij wil gewaardeerd worden, maar weigert waardering. En zijn grootste vijand zijn niet de anderen, maar hijzelf.” (163)
Naar aanleiding van: Miguel de Unamuno, Abel Sánchez: Een geschiedenis vol passie. Leiden: Menken Kasander & Wigman, 2011. Oorspronkelijke titel Abel Sánchez (1917), vertaald uit het Spaans door Bart Peperkamp.
Aviad Kleinberg, 7 Hoofdzonden: Een zeer onvolledige lijst. Kampen: Ten Have, 2009. Vertaling van 7 deadly sins: a very partial list, Edition dus Seuil, 2008. Vertaald door Karl van Klaveren.
Marcel Barnard en Gerda van de Haar, De Bijbel cultureel: De Bijbel in de kunsten van de twintigste eeuw. Beeldende kunst (Wouter Prins), film (Sylvain De Bleeckere), theater (Max Smith), klassieke muziek (Johan Snel), popmuziek (Pieter Sierksma), literatuur (Jaap Goedegebuure). Zoetermeer/Kapellen: Meinema/Pelckmans, 2009: “Van het vriendenpaar Abel en Joaquin, de hoofdpersonen in deze roman van de Spaanse schrijver Unamuno (1864-1936) gaat het de eerste in alle opzichten voor de wind, terwijl de tweede de grootste moeite heeft zich in het bestaan te handhaven. Afgunst, haat en zelfs moordlust zijn het gevolg, zeker nadat Joaquin ook nog heeft moeten dulden dat zijn geliefde nicht met Abel is getrouwd. Als hij zijn rancune uitspreekt wanneer Abel op zijn sterfbed ligt, overleeft die de schok niet en krijgt Joaquin daarvan de schuld. Dan weet hij zich verdoemd door een op hem drukkende erfzonde.” (45-46)