Water is levensvoorwaarde in de woestijn. Het is er schaars. Dus moeten mensen samenleven en delen met elkaar. We treffen in deel 2 van de Jeremiah-saga de hoofdpersonen ruziënd aan. “… alsof het niet genoeg is dat we mijn pony moesten opgeven, smokkel je ook nog met water!” klinkt Jeremiah’s verwijt aan het adres van Kurdy Malloy. (4) Jeremiah geeft zo blijk van vertrouwen in de naaste. Maar Kurdy wel zo sociaal?
Water is ook het machtsmiddel waarmee David Corey door zijn ontvoerders wordt gemarteld: “De zon brandt, waar of niet, soldaat? Ik wed dat je dorst hebt!” Twee zigeunerachtige mannen rijden op dromedarissen achter een strompelende militieman. Zij blijken deel te zijn van de roversclan onder leiding van Sharita Manush. (19, 21) Met een dorp als hoofdkwartier en in het dorp is… een bron.
Water is in de woestijn belangrijker dan geld, maar helemaal futiel is dat laatste niet; ook een bron, van conflict. Want de mens is vatbaar voor hebzucht. Sergeant David Corey en zijn collega kapitein Kenney begeleidden met enkele andere militairen een geldtransport. Zij hebben hun slag geslagen door hun collega’s te doden en het geld te verbergen. (28-29) Maar de zigeuners hebben er lucht van gekregen; Kenney zich gevangen en via Corey probeerden zij de vindplaats te ontdekken. Nu echter Jeremiah en Kurdy in het verhaal verwikkeld raken, wint een andere kracht aan invloed. Jeremiah’s rechtvaardigheidsgevoel zet hem aan tot actie.
Het resultaat is dat de zigeunerclan wordt uitgemoord en de milities de geldkisten terugkrijgen. Corey en Kenney overleven het niet. Op de Hermannwebsite geeft Patrick Dubuis een boeiende analyse van dit album. Hij wijst er terecht op dat koppigheid en trots kenmerken zijn van twee belangrijke bijfiguren. De commandant van de militie “…is een koppig karakter, hij houdt van hiërarchie en is geobsedeerd door zijn plichtsbesef. Hij vertoont een egocentrisch gedrag dat grenst aan dementie. Hij vertelt Jeremia koeltjes dat zijn zoon is ontvoerd om hem te laten meewerken aan een twijfelachtige affaire. (33) En het is zonder schaamte dat hij toegeeft dat hij zijn zoon heeft laten executeren in plaats van samen te werken met de misdadigers. Het plichtsbesef en zijn rang gingen voor de smeekbeden van zijn vrouw. Maar in zijn ogen stierf zijn zoon als een held.
Sharita is de leider van de roofzigeuner-clan; zou ze afstammen van een hidalgo? Ze beveelt met ijzeren hand en herinnert aan het belang van broederschap tussen misdadigers. Het is zonder spijt dat ze beveelt dat Kenney, een van de twee milities, wordt geslagen (met een zweep). Zijn groep plunderaars nam bezit van een gehucht dat bij een waterput was gebouwd. Als de wind draait en de milities het overnemen, pleegt ze liever zelfmoord dan zich over te geven. Zoals zijn mannen, trots en arrogant, ervoor kiezen om zich halsoverkop naar de vijand te werpen.
Kortom, Hermann zet de rovers en de militiecommandant rug aan rug: aan welke kant van de wet ze zich ook houden, buiten de moraal behoren ze tot hetzelfde ras. Van iemand die de eer en de clan boven alles plaatst en de dood verkiest boven het leven.”
In het dorp leeft ook een simpele jongen. Hij speelt banjo en lijkt niemand kwaad te kunnen doen. Sourkha is een van de zigeunerrovers die het op hem gemunt heeft. Hij vernielt het muziekinstrument van de knul en legt daarmee de basis voor wraak. Kurdy weet dit sentiment goed uit te spelen in eigen voordeel en het lot is zo ruw dat de jongen het niet overleeft als hij Kurdy te hulp komt. Een beetje respect zou kunnen betekenen dat je deze jongen niet vergeet. Kurdy denkt hardop na over de mogelijkheid nog eens terug te keren naar deze plek: “… dat ben ik verplicht…” (46). Daarop volgt het typische Hermann commentaar: “Kurdy zal ’t wel vergeten… zoals ’t meestal gaat. Trouwens, wat zou het uitmaken?” (46)
Naar aanleiding van: Hermann, De woestijnpiraten. (Jeremiah 2). [z.p]. Dupuis 1993. Oorspronkelijk titel Du sable plein les dents. (Zand vol tanden) Voor het eerst gepubliceerd in 1979.