Het voelt toch ongemakkelijk. Leonard Nolens (1947) is een gelauwerd dichter. Hij is in 2012 voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur (net als Cees Nootenboom, ik weet niet of dat iets zegt) en ik heb gewoon weinig met zijn poëzie. Toegegeven, ik heb maar een klein deel gelezen van zijn oeuvre, twee bundels, maar dan weer wel een die in 2008 de VSB Poezieprijs in de wacht sleepte: Bres. “In Bres is een bovenpersoonlijke dichter aan het woord die onomwonden poogt een tijdgeest te doorgronden.” Deze achterflaptekst houdt het ook niet bepaald klein en als je dan als lezer wanhopig zoekt naar aansluiting en haar niet vindt…, dan zal het toch wel aan jou liggen. Stel je vindt Lionel Messi een middelmatige speler, passend in de Keukendivisie, dan heb je toch een belangrijke meerderheid tegenover je. Maar alle sessies therapie en coaching in mijn leven zijn niet voor niets geweest. Dus: hoezo ligt het aan mij?
Ik lees uit Honing en as (1994) het gedicht Deur (29)
Hoe lang, met getreuzel van de vrek,
Die voor de reis zijn centen telt,
Hoe lang heb ik hier niet staan kloppen
Aan de deur van het leven,
Met de schuchterheid van vrouwen
Die zich schamen voor hun schoonheid,
Met mijn honger zich verkijkend,
Op de kater na de dis, hoe lang
Heb ik nier niet staan kloppen
Aan de deur van het leven,
Met pubernijd die spuwde
In de kluizen van het ouderhuis,
Met ongeborenheid bedorven
In de zon van moeders buik, hoe lang,
Met de misplaatste beleefdheid,
Van een ongelukkig mens, hoe lang,
Heb ik hier niet staan kloppen
Aan de deur van het leven
Die openstond.
Het is geen onaardig gedicht: iemand kijkt terug op z’n overdreven en misplaatste puberdrukte. De uitsmijter ‘Die openstond’ is oké. Maar verder toch een niet heel verrassende of vernieuwende beeldspraak (vrek, vrouw). Een vrij bekende vorm van herhalingstechniek (‘hoe lang’). En wat moet ik met: ‘Met ongeborenheid bedorven/In de zon van moeders buik’? Het gebruik van de hoofdletter bij elke regel viel ook Marjolein de Vos op. Zij vroeg hem ernaar en kreeg dit antwoord: “De hoofdletter dwingt mij om te beseffen dat ik aan de nieuwe regel ga. Een gedicht schrijven is steeds opnieuw om het schrijven te beginnen en ook om je leven te beginnen.” Tja. Gelukkig heeft hij ook het gevoel dat er iets niet helemaal klopt: “Maar misschien stoort het ook wel, alsof de drempel voor de lezer verhoogt.” (179)
Maar goed, de Constantijn Huygensprijs dan. Gewonnen in 1997. Wat had de jury over Nolens te melden? “Aan zijn poëtica ligt het geloof ten grondslag dat werkelijkheid en schrijven een eenheid vormen, in die zin dat het schrijven van meet af aan deel uitmaakt van de werkelijkheid. Onmodieus verwerpt hij de tegenstelling tussen het woord en het leven. Hij blijft als romanticus de droom vooropstellen om volledig als mens uit het woud van zijn gedichten te voorschijn te komen. Nochtans is die nieuwe geboorte pas mogelijk dankzij de taal en de vormen die anderen gebruiken. Geen enkele dichter kan immers zonder een traditie. Nolens behoort zowel tot die van Van de Woestijne, Gilliams, De Haes en Pernath als tot de traditie van Leopold, Nijhoff en Achterberg, en hij vormt wellicht zijn eigen traditie. Bovendien herinnert hij er ons aan dat we gedichten moeten lezen van Brodsky tot Zagajewski, van Hölderlin tot Char, of van Pessoa tot Pavese.”
Misschien heb ik mijn dag niet, maar lees nu eens waar Nolens staat een willekeurig andere goede dichter met enig realiteitszin, wat verandert er?
Bres is – zo leren we op p.103 – een bundeling van cycli uit voorgaande bundels: “Zes meestal onder de titel ‘Bres’ verschenen reeksen uit vijf vorige bundels werden hier gehergroepeerd.” Het is duidelijk dat de vorm hier aanleiding heeft gegeven. Herhaling met lichte deviatie is de stijl. Veel woorden en steeds een ander facet. Welke dichter in wording heeft het niet geoefend? En met alle respect: hoe kan je voor oud werk prijzen pakken?
En toch blijft er dan in de verte een vervelend stemmetje klinken.
Naar aanleiding van: Leonard Nolens, Honing en As. Amsterdam: Querido, 1994.
Leonard Nolens, Bres. Amsterdam: Querido, 2007.
Marjolein de Vos, Dichtergesprekken. Amsterdam/Rotterdam, Prometheus/NRC Handelsblad, 2005.
In 2011 publiceerde de Vlaamse literatuurcriticus Yves T’Sjoen een overzicht van de dichters van de jaren zeventig. De dichters kozen uit eigen werk vijftien gedichten. Nolens koos de nummers 6 tot en met 20 uit de serie ‘Wij waren de zwijgers na mei vijfenveertig.’