Ik trek mijn blanke vingers
over de bruin beurse neusbrug,
naar het blauwe voorhoofd streel ik,
langs de wenkbrauwwonden.
Wijs- en middelvinger ronden
de geschonden mond, sluiten
gescheurde lippen toe
en dalen naar de kin,
ruw en geschaafd,
ringvinger hapert
als hij langszij komt
en even lussen rolt
over rauw roodgeslagen wang
om bij de hechting pink te halen,
richting de ontbrekende haarlijn
en zo vinden wij, duim incluis,
in smetteloos verband
ons leven.