“We moeten nog gras halen,” zegt Jaapje, “buntgras.” (7) Samen met Gertje gaan ze naar de rand van het heideveld. Daar plukken ze een heleboel buntgras en dat nemen ze mee naar hun hut. Ik herlees Jaapje en de zwarte wolf en ik kan er heel goed inkomen dat je samen met een vriend een hut bouwt als je zo ongeveer acht, negen of tien jaar bent. Maar buntgras… ik kende het woord niet. In de flora van Nederland kom ik te weten dat het gaat om blauwgrijze graspollen met de borstelige, lijnvormige bladeren hebben veel rechtopstaande stengels met bloeiende pluimen. Goed, misschien heb ik het gras ooit gezien zonder de naam te kennen maar helder is dat ik het in 1969 niet wist. Toen kreeg ik het jeugdboek, bij het Kerstfeest. De schrijver is Henk Waldman en de Ned. Hervormde Zondagscholenbond op Geref. Grondslag kon het boekje aanbevelen in 1968: “Conclusie: Goed verteld. Vlot te lezen. Ook wel spannend. Psychologisch en pedagogisch verantwoord. Godsdienstig ook geheel verantwoord. Eindoordeel: warm aanbevolen.”
Het verhaal is gauw verteld. Jaap ziet een grote zwarte hond aan voor een wolf. De hond is weggelopen uit een villa in de buurt en als de eigenares gevonden is, krijgt Jaapje tien gulden cadeau. De hond heeft hem namelijk in het bos omver gelopen waarbij hij zijn enkel verstuikte. Kortom, klein leed en een goede afloop. Maar Henk Waldman laat de gebeurtenis een rol spelen in de geloofsopvoeding. Thuis en op school wordt de angst voor de ‘wolf’, het alleen-zijn na het ongeluk en de goede afloop verbonden aan de zorg van de Heer. Thuis wordt er gebeden (13, 41, 50) en op school weet de meester een Bijbelverhaal te verbinden aan de dagelijkse ervaring van eenzaamheid en schuld. Jezus heeft mensen genezen en de storm op het meer tot bedaren gebracht. (Matteüs 8) en zo is het nu nog, vertelt de meester. En aan het slot van het verhaal is dat dan ook de conclusie: God heeft ook Jaapje bewaard toen hij zo alleen en bang was in het bos. (63)
Het past in het beeld dat ik vorm van de christelijke boeken in mijn jeugd: het dagelijkse, existentiële emoties van verlating en schuld worden in een geruststellend geloofskader gezet: het komt goed want de Heer zorgt voor je en redt uit de benauwdheid. Dat leidt tot dankbaarheid in het heden en tot vertrouwen in de toekomst. Het is de kindversie van het voorzienigheidsgeloof van zondag 10 van de Heidelbergse Catechismus. Ik geloof dat van harte, en op een of andere manier was mijn jeugd zo burgerlijk overzichtelijk als in het boekje. De tien gulden die mevrouw Asselman komt brengen moet verdeeld worden tussen Jaapje en Gertje (maar nog wel een kleurdoos alleen voor Jaapje) en dat geld dan aparte leggen om te sparen voor een fiets. Het is de onbezorgde wereld van de welgestelde middle-class die van sociale ontwrichting of uitsluiting of discriminatie geen beeld had en geen weet heeft.
Ik waag er een gedicht aan:
Ik weet nog dat ik kind was en pas
slapen kon als pappa voorlas over Jaap
en Gertje en het buntgras voor de hut –
wist ik wat buntgras was en dan die rakkers nog
en zieken waren stakkers in het boek
en bijna raakte Jaapje zoek:
daar stond een wolf, een hele grote zwarte.
De Heer werd toen gewekt. Net als
in het schip. Ze waren uitgevaren,
de storm stak op en Hij alleen kon
toen de wind bedaren. Met groot respect
zag ik mijn vader in dat licht en toen
was ook de wolf gewoon
een weggelopen hond; maar wel een zwarte.
Tien gulden kregen Gert en Jaap,
een kleurdoos bovendien.
Ik kleurde zacht het donker in
en pappa las mijn hart tot rust
en heeft, beslist, mij toen gekust.
Ik val nu zonder hem in slaap
– en weet wat buntgras is.
Naar aanleiding van: Henk Waldman, Jaapje en de zwarte wolf.2 Delft: Meinema, [z.j.]
“De Here Jezus is nu in de hemel. Maar Hij ziet ons altijd. Als we in nood zijn… Als we héél alleen zijn … of soms … als we verkeerde dingen hebben gedaan, waardoor het in ons hart onrustig kan zijn… Zó onrustig soms, alsof het daarbinnen in ons stórmt … net als op het meer… Dan mogen we nooit vergeten dat de Here Jezus héél dicht bij ons is. Want het is net alsof wij óók in het scheepje zijn. Vlakbij Hem. Wij mogen Hem alles vertellen. Oók als we wat verkeerd gedaan hebben. Hij wil ons vergeven. Hij wil ons liefhebben. En misschien denken wij ook wel dat Hij slaapt en dat wij alleen zijn. Maar Hij is dichtbij. Bij Hem zijn wij veilig. Dan gaan wij bidden tot hem. Hij wil altijd naar ons luisteren.” (18)