Op verzoek van de Gereformeerde Scholengemeenschap Randstad schreef ik in 2009 een gedicht. Het moest de identiteit van de school weergeven en zou passend worden vormgegeven in de gemeenschapsruimte, de zitkuil.
De opdracht was: maak een identiteitsbepalende tekst annex beeld voor in het gebouw van de GSR in Rotterdam. Het thema is via Psalm 8 te omschrijven als het verwonderd staan in deze schepping van God: zie ik de maan, de sterren, wat is de mens, dat u hem gedenkt? De school wil de kinderen inwijden in die wereld en niet het normatieve van God voorop zetten, maar eerst de verwondering benadrukken, over zijn wereld en onze plaats erin, als levenshouding.
Locatie: bij de intree van het GSR gebouw in Rotterdam.
Op 21 januari 2011 werd het gedicht onthuld:
Het licht was er nog vroeger uit dan jij.
Heb jij je ogen amper open, staan zij
al vrij op zicht: de zon, de aarde en je huid
begint te tintelen. Van U, HEER, naar verluidt.
De eerste zin leest als een aardigheidje: als je denkt dat je ’s morgens vroeg op school moet zijn (misschien niet altijd met vreugde), dan zegt de opening: vergeet niet, dat het licht al eerder aan de dag begon dan jij.
De aanspraak aan de lezer is in de tweede persoon enkelvoud, de leerlingen en de vriendschappelijke en collegiale aanspraak van de volwassenen onderling. Ook de ouders of de gasten kunnen zich aangesproken weten. Zo is er in het gedicht verschil tussen jij (de mens) en U (God).
Het besef, dat er iets eerder dan was jij, wordt in regel 2 en 3 versterkt door de tegenstelling: jij ben net wakker, maar de zon en de aarde hebben hun ‘werk’ allang aangevat. Hun bestaan schept de voorwaarde dat jij leeft en kan kijken. Daarom: ‘op zicht’.
In het rijtje is het derde item ‘je huid’. Je huid begint te tintelen (nieuwe klanken, een vrolijke i). Dat kan een tinteling van warmte, opwinding of plezier. De dag geeft je hopelijk veel om van te genieten. Maar tintelen kan ook een naar gevoel zijn, als je spanning hebt en de zenuwen krijgt. De tinteling kan veroorzaakt worden door de zon, maar het slotstuk van het gedicht leidt alles terug naar God. ‘Van de HEER’, niet ‘door de HEER’. Dat laatste is waar en zit ook wel in het ‘van’, maar door het als een zelfstandig zinnetje neer te zetten, wordt benadrukt dat Hij niet alleen instrumenteel gebruik maakt van licht, zon en aarde, maar dat Hij de eigenaar is. Van Hem is alles.
‘Naar verluidt’. Het wordt gezegd, dat alles van God is. Dat wordt gezegd in de school, door docenten, personeel, bestuur, we geven door wat we gehoord hebben in de kerk en uit de traditie, het wijst op die overdracht geloof door de generaties heen. Jongeren die het vroeger hoorden op de GSR geven er nu les of zijn elders betrokken bij het ‘doorgeven’.
En diepere laag zit – voor wie wil – in de christelijke duiding van allereerst het licht. Het licht is Jezus Christus. Niet wij vinden Hem, maar Hij ons, Hij was van ‘den beginne’, wij zijn laatkomers op het podium van de wereld. Hij ‘was er uit’, dat kan ook worden geïnterpreteerd als: Hij heeft het begrepen. Hij had het eerder door en was uit de vraag, Hij had de oplossing voor het probleem van ons mensen op Gods aarde. Je ogen open hebben is een aanduiding van geloven: niet blind zijn, maar je ogen hebben door Gods Geest voor de dingen die van God zijn en die de wereld niet kent.
Wie gelovig de ogen open heeft, ziet alles ‘vrij op zicht’, een verwijzing naar de genade van de Heer. Je hoeft er niet voor te betalen, je mag vrij kijken. Sterker, je kunt het zelfs weigeren. Ondankbaar retourneren, ook dat is een werkelijkheid die helaas soms zichtbaar wordt in de ontwikkelingsgang van jongeren van de GSR.
Met dit gedicht belijden we op de GSR dat niet alleen de hemel en de aarde, maar ook jij persoonlijk, je eigen huid, die gevoelige grens tussen jou en de wereld, een geschenk is. De tinteling waarop je hoopt is een genadegift. Van de HEER, over wie wij niet kunnen of willen zwijgen op deze school.