Ziel en vlinder

Psyche

Ik las de Phaedo met mijn vijfde klas
en in de tekst kwam het woord ψυχή voor:
ik legde, aan ’t nog kinderlijk gehoor,
uit waarom ψυχή ‘ziel’ én ‘vlinder’ was.

Terwijl ik nóg eens de passage las
was er ineens een ritseling, en een spoor
van glanzen kwam, van ’t raam, de ruimte door.
Er zat een grote vlinder voor ’t glas.

Het was een dagpauwoog. En ieder zag
de purperen gloed, die op zijn vleugels lag;
de ogen, waar het aetherblauw in brandt.

Ten laatste – hij zat rustig op de hand –
bracht hem een jongen weg. Onaangerand,
zei hij, was hij ontweken naar het blauw.

Ida Gerhardt, Verzamelde gedichten I, 124

Het is van een verbluffende schoonheid: in het kader van een enkel sonnet een wereld openen voorbij de tijd. De vijfde klas gymnasiasten krijgt dubbel les. In woord en praktijk wordt zichtbaar gemaakt wat niet eenvoudig is, de bevrijding van de ziel.
Het begint met aandacht voor de Griekse tekst. Subtiel worden wij als lezers verder gebracht in de vierde regel van het kwatrijn. De leraar legt uit, niet dat maar waarom het Griekse woord psyche ziel en vlinder was. Er is blijkbaar een betekenisvolle verwantschap. Dat vraag verdieping en dus nog eens lezen. En dan komt de realiteit te hulp. Wat verbale metafoor is, wordt praktisch zichtbaar en tastbaar. De dagpauwoog vertoont zich.
In de eerste terzine wijst Gerhardt ons fijntjes op de verwantschap van juist deze vlinder met de bestemming die komen zal: er is aetherblauw in de ogen op de vleugels en in dat blauw zal de ziel verdwijnen en haar vrijheid vinden. ‘Ontwijken’ zal ze en naar ik van een bevriende classicus begreep is dat typisch platoons. Dat kan die jongen niet gezegd hebben, tenzij hij zich de boodschap van Plato had eigen gemaakt dat de ziel bevrijd mag morgen van de aardse kluistering. Mieke Koenen verklaarde mij, in Stralend in gestrenge samenhang, haar studie over Ida Gerhardt en de klassieken,  het woordje ‘onaangerand’. “Van Socrates wordt aan het slot van Plato’s Phaedo immers ook verteld hoe kalm en beheerst hij was toen hij de beker leegdronk, het gif zijn werk liet doen en zijn vrienden die hun tranen niet meer konden bedwingen tot rust maande.”

Tijd om de tekst erbij te pakken, in vertaling, dat wel : “Crito was al eerder uit de kring opgestaan, omdat hij niet bij machte was zijn tranen te bedwingen. En Apollodorus, die ook al tevoren niet ophield met huilen, brak in luide snikken los en bracht door zijn droevig geween ieder der aanwezigen van streek, behalve Socrates zelf. Deze zei: ‘Wat doet ge nu, gij wonderlijke mensen! Niet het minst daarom heb ik de vrouwen weg laten gaan, opdat zij zich niet zo te buiten zouden gaan. Want ik heb gehoord dat men in aandachtige stilte moet sterven. Houd u dus rustig en beheers u.’ Toen wij dat hoorden, schaamden wij ons en hielden wij met wenen.“ (Schwartz, 207-208)

De laatste regel van het gedicht loopt uit het rijmschema. Bij een dichter als Gerhardt is dat geen toeval of onachtzaamheid. Het is de hervonden vrijheid die zich hier weerspiegelt, zegt Mieke Koenen terecht (209) en het volgende verhaal – ik vond het op internet – voegde zij er eens aan toe: Gerhardt wilde de laatste regel niet afsluiten met een punt: om de oneindigheid van het blauw te tonen. Maar de zetters zetten er steeds weer een punt achter en op zeker moment gaf Gerhardt zich gewonnen.

De oneindigheid van het blauw is de vrijheid die de dood brengt. Het raakt me, geconfronteerd als we werden met het einde van een triest leven. Wat is de dood voor iemand die gevangen in verslaving zichzelf en anderen beschadigd heeft? Een verlossing, zou ik denken. Zonder precies te weten hoe en wat, kan het niet anders of de menselijke essentie kan haar bestemming vinden als zij loskomt van kwade aardse banden. Ik weet dat de Griekse mythen weinig tonen van de innige geloofshouding die in het christelijke geloof woorden krijgt in een belijdenis als: ‘in leven en sterven ben ik het eigendom van mijn trouwe redder Jezus Christus’. (Zondag 1 van de Heidelbergse Catechismus) Zij verdiept de bevrijding die de Grieken hebben aangevoeld. Het beeld van de ontpopte vlinder die als onooglijke rups begon geeft een aanzet tot hoge gedachten en een wenkend perspectief. Zo word je leerling in de klas van deze lerares: waaróm is psyche ziel én vlinder?


Naar aanleiding van: Ida Gerhardt, Verzamelde gedichten I, Amsterdam: Athaeneum – Polak, & Van Gennip, 1995.
Plato, Dialogen: Symposium, Apologie, Crito, Phaedo. Vertaling Dr. M.A. Schwartz. (Aula Pocket) Utrecht: Het Spectrum, 1997.
Mieke Koenen, Stralend in gestrenge samenhang: Ida Gerhardt en de klasssieke oudheid. Groningen: Historische Uitgeverij, 2002.

Ton Harmsen over dit gedicht (in dezelfde internetplaats als het gevonden verhaal van Mieke Koenen hierboven): “Ik heb dit altijd al een prachtig gedicht gevonden, maar ik wist niet dat de punt na het laatste vers er niet hoort te staan. Dat maakt het zelfs nog mooier. Wat het accent op ψυχή betreft: dit betekent niet dat het een jambisch woord is. Over de uitspraak van de oude Grieken weten we natuurlijk niets, maar het systeem dat wij hanteren is dat het woordaccent op de voorlaatste lettergreep valt tenzij die kort is. Dus op de eerste lettergreep van ψυχή. Het accent aigu geeft de toonhoogte aan, niet het woordaccent. Een halve eeuw geleden was er onder de Leidse studenten maar één die die toonhoogtes aanvoelde, een Griek die dan ook de bijnaam Perry kreeg, naar de περισπωμένη, het Griekse accent circonflexe.”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *