Op het terras zat ik te zonnen
met een Fanta en spotte net
de stumper van het dorp
– op steenworp afstand –
toen het volmaakte zich kwam stallen
tussen ons en alle aandacht vroeg.
Het kreeg mijn ogen, allebei,
mijn blos erbij, om extra op te vallen,
maar toch kon ik niet horen hoe
de glimlach bij dat mens ontstond.
Ik zat te ver en durfde
het gesprek niet aan.
Ik wilde net gaan staan
toen er een briesje binnen woei –
ik rook, verdraaid, het was mijn vader,
als vroeger na het scheren.
Mens, wat moest ik lachen.
Als niet eerder.