Tijdens een treinreis kan de ruit als een spiegel werken. Je kijkt niet naar buiten maar naar de reflectie van de coupe, naar medereizigers. Het is onfatsoenlijk om de ander uitgebreid aan te staren. Wie dat toch wil, kan het spiegelende raam benutten. Een gedeelde treinruit, voor het eerst kom ik hem tegen in een gedicht en meteen is het raak. Erik Menkveld legt er namelijk fijntjes de vinger bij dat het ook andersom werkt: jij bent degene die bekeken wordt.
Mooie zintuigen
Doppen niet al te benepen,
gok niet te gek, geen fietsenrek,
schelpen in zeilstand vermeden
en alle gaten waar het om gaat
toelaatbaar met wildgroei
omgeven, maar ongedekt –
mooie zintuigen moet ik zeggen,
al heb ik ze liever ongemerkt
van binnenuit in gebruik
dan als deze schaamteloos
bekeken, doorschoten pose
op een gedeelde treinruit.
Moet je mij onverstoorbaar
zien blijven: ongerept bedachtzaam
medereiziger, zich duidelijk
niet bewust hoe smeulende
overbuurvrouw terloops
zijn weerspiegeling beschouwt
vanuit het dansfeest op haar hoofd.
Niet één keer lijk ik uit mijn
ogenschijnlijk kijken naar het
dwars door haar lawaaiig staren
en mijzelf heen razend grazen
varen bouwen op te kijken.
Erik Menkveld, Prime time, 22.
Mijn vader noemde een neus soms een zinksnijer. Hij lachte erbij als hij zei dat iemand zo’n neus had en ik begreep al gauw dat dat geen bewondering wilde uitdrukken. Zo zijn je ogen in de omgangstaal soms ‘je doppen’ (kijk uit je doppen!), je neus kan een gok heten, je gebit een fietsenrek en je oren zijn als schelpen. Uit je oren en neus kan haar groeien. Menkveld is in de eerste regels bezig aan een beschrijving van wat ons helpt de werkelijkheid te ontrafelen. Het zijn de zintuigen, dat wat ons in staat stelt indrukken op te doen. De ik heeft liever niet dat ze onderwerp van andermans observatie worden. Liever gebruik ‘van binnenuit’.
Strofe 2, de opening: ‘Moet je mij onverstoorbaar zien blijven…’ Ik denk dat dit de monologue interieure is. Hij voelt en weet dat er een vrouw naar hem zit te turen. Via het raam. De vrouw smeult en hij doet of hij het zich niet bewust is. Hij is de bedachtzame reiziger die niet op kijkt. Zo lijkt het. Hij kijkt niet op door haar staren heen (wat zij lawaaiig doet). Maar ook niet door zichzelf heen. In zijn hoofd is het, zacht uitgedrukt, onrustig: razend, grazen, varen, bouwen. De trein raast door het landschap. De vrouw ziet een man die naar buiten zit te kijken naar grazende koeien, varende boten, huis in aanbouw. Hij kijkt niet op. Maar eigenlijk toch. Want in zijn hoofd heeft hij geen oog voor de wereld buiten de trein, maar voor de vrouw in de trein. Ja, zij heeft zijn volle aandacht en dat maakt de dichter in twee fraaie strofen helder. En wie het haar van een vrouw kan typeren als ‘het dansfeest op haar hoofd’, wel die kan wat, wat mij betreft.
Naar aanleiding van: Erik Menkveld, Prime time. Amsterdam: Van Oorschot, 2005.
Hier nog een gedicht dat er zijn mag:
Het aangewezen tijdstip
Waar het aangewezen tijdstip ongemerkt passeert
staat de eerste gracieus vanaf haar enkels
te verbranden in de branding, staart zich
onmetelijk aan bevlogen leegte, zit de stuurse
tweede op een roodgroene handdoek,
vergeten dat ze leest. En de mooiste heeft
na zwemmen het lange haar in zilte strengen
langs de slapen, waadt zich volledig, wrijft
zich in de ogen gaat onvergetelijk liggen
vol kleurige vissen, op zand. (31)