‘Wij zijn hier pas sinds gisteren’ is een serie gedichten van Jurre van den Berg. In zijn bundel Binnenvaart uit 2009 is het een cyclus met tekstverwijzingen naar Job. (21-33) Een beetje Bijbellezer komt hier bij de gretige poëzie-liefhebber langszij. Wat is de creatieve meerwaarde van deze combinatie van oude en nieuwe woorden?
Eerste Woorden
“Joden kenden geen frustraties omdat het woord niet bestond.” Dat is een pittige uitspraak in het eerste gedicht. Alles wat je zegt over Joden heeft lading. Frustraties is een lichte aanduiding vergeleken bij het lijden van de Holocaust. Het punt dat dichter Jurre van den Berg wil maken is dat een woord een werkelijkheid creëert: “Het begint met een woord/een naam/voor er een god is.” Wat je niet met naam en toenaam bespreekt, is er gewoon. Het wordt niet gebogen of gebroken, het is wat het is. Hij of zij is wie hij of zij is. Het punt is nu achter dat de God van de Joden begon met scheiden, onderscheiden en namen geven. Het licht noemde Hij dag en de duisternis nacht. De mens, zijn schepsel, zijn beeld, gaf namen aan de dieren. En zo krijgt ook het leven taal, en plaats en tijd. Job 1,1: “In het land Us woonde een man die Job heette. Hij was rechtschapen en onberispelijk, hij had ontzag voor God en meed het kwaad.” De eerste woorden van het boek Job zetten de toon. Het gedicht ‘Eerste woorden’ uit de cyclus met verwijzingen naar Job zet ons stil bij de kracht van de naam: “Nu wachten ze/met naam en kinderkamer/ tot het eerste krijsen.”
Meelezer
Er bestaat geen herhaling, althans niet echt. Wat in het verleden gebeurd is, komt anders terug. Natuurlijk valt op hoe patronen zich lijken te dupliceren door de tijd. En toch is de context anders. Want juist het verleden gebeuren heeft de werkelijkheid gewijzigd en dus ben jij anders geworden of is er een ander die iets meemaakt. Je kunt het boek Job lezen, zegt de dichter, ‘van de man die huilde en zeven dagen zweeg om alles wat hij niet begreep” maar zelf heb je dan bijvoorbeeld geen vrienden ‘die het beter wisten’. Job 2,13 is de referentietekst bij het tweede gedicht: “Zeven dagen en zeven nachten bleven ze naast hem op de grond zitten zonder iets tegen hem te zeggen, want ze zagen hoe vreselijk hij leed.” We worden wat in het onbekende gelaten met verwijzingen naar Jutland (Denemarken) en Berlijn (Duitsland). Maar misschien komt dat later in de serie nog.
Tekens
Is Berlijn de stad waarmee gedicht drie opent? “De stad vraagt niet of ze hier/moet blijven…”? De stad is en heeft geen wil om iets uit te drukken: “…ze wekt niet de indruk een indruk te willen wekken/of te zwijgen over alles wat ze zag.” De verwijstekst bij dit gedicht is Job 1,19: “Maar plotseling werd het huis getroffen door een hevige storm uit de woestijn, zodat de vier muren instortten, en uw kinderen onder het puin bedolven werden en de dood vonden. Ik ben als enige ontkomen om u te zeggen wat er gebeurd is.” Het is de tekst van de boodschapper van bizar slecht nieuws. Job moet incasseren. De ik-figuur in het gedicht corrigeert zichzelf: ik heb te lang gedacht dat alles ons iets te zeggen had. Een man, een meisje, een dode, noemt hij en wij kunnen van alles aanvullen. Een lichtval, een tor, een periode of een stilte? Zeg het maar. Alles krijgt betekenis als iemand betekenis geeft, verleent. Als wij mensen dat zelf doen, kunnen we er samen over spreken. Of samen betekenis wijzigen. Maar als de wereld en de geschiedenis nu eens tekens zijn van de levende God? Hoe duid je dat? Job is het sterke voorbeeld van de mens die ongerijmdheid laat staan: God zit mij zonder reden dwars! (2,3; 9,17)
Lord praising shopping
Een serie in de serie. Vier gedichten onder de verwijzing: Job 1,21 “En hij zei: ‘Naakt ben ik uit de schoot van mijn moeder gekomen, naakt zal ik tot de aarde terugkeren. De HEER heeft gegeven, de HEER heeft genomen, de naam van de HEER zij geprezen.’ We leven op een verkolend continent, zegt (1), de bermen branden. Intussen rijdt het vervoer op tijd en winkelen wij er lustig op los, let op de aanbiedingen (2). De backpackers op de veerboot houden van kalme zee en koud bier (3) en zo denken er niet aan dat er monden worden gevoed met de resten van ons diner. De ober brengt ‘de graten/van de randen/van hun bord’ naar de ‘donkere monden’ achter de heg. Deze vier gedichten rukken het masker af. Je gedrag laat weinig zien van het besef dat je naakt ter wereld kwam. En dan de Heer prijzen bij het afrekenen: Lord praising shopping.
Figuranten
“De boekenman leent zijn verleden/uit in delen…” Is dat de meelezer uit gedicht 2? “Vandaag een herhaling/van de aflevering over de politicus/die net als hij niet recht meer liep.” Weer moeten we puzzelen. Wat bedoelt de dichter? Uit het verleden komt een verhaal over een politicus. Even verder in het gedicht zijn we in de setting van een bar. Er worden sterke verhalen gedeeld. Men speelt een kaartspel of schaak. Grootspraak is de manier om te overleven. We zijn elkaars opponenten. De discussie moet worden gewonnen. Dat roept de sfeer van het boek Job op. Mottotekst bij het gedicht Figuranten is Job 32,6: “En Elihu, de zoon van Barachel uit Buz, nam het woord: ‘Ik ben nog jong, en jullie zijn oud, daarom hield ik mij stil. In jullie bijzijn durfde ik mijn mening niet te geven.” Waar Elihu zich te jong voelt, is in het gedicht de stelling dat de bar geen plaats voor vrouwen is. Maar de mannen spelen al discussiërend een leeg spel. Want de discussie wordt alleen ‘naar eigen zeggen’ gewonnen.
Dit weten
Wie geloof je? Iemand met overtuigingskracht. De cyclus begon met namen en werkelijkheid. Ook in het gedicht ‘Dit weten’ gaat het over kennis. “Een dichter vertelde me eens/hoe de zee is. ‘Zo is de zee,’ zei hij. Ik heb nooit meer getwijfeld.” Dat is passend in poëzie: de dichter tot boodschapper van waarheid maken. Wie betekenis zoekt, wende zich tot de poëzie. We hebben subtiele talen nodig. Het wetenschappelijk jargon is geen garantie voor geloofwaardigheid. Verbeelding is de levensvaardigheid van de mens en we ordenen zoveel mogelijk in wetten ‘die het zeker weten’. Wij denken alles zeker te weten, in elk geval ‘voor even’. “Dit weten is een herinnering/al het andere is overgave.” De verwijstekst is Job 8,9 “Wij zijn hier pas sinds gisteren, wij weten niets; ons leven op aarde is zo vluchtig als een schaduw.”
Kleine wereld
Als je door de week papier op volgorde legt, genummerd per pagina, dan denk ik direct aan een werkplaats voor mensen met een beperking. Als ik lees over mensen met waterkoude handen de metalen randen van het bed vasthouden, dan denk ik aan een ziekenhuis, misschien een psychiatrische kliniek. Als iemand probeert te bedenken hoe hij met een peddel het riet kan aaien, dan heb ik ook het idee dat je er niet helemaal bij ben. Dan is je wereld waarschijnlijk heel klein geworden. In dit gedicht staat: “Hij zei: hou/je wereld/klein. Maar wie is nu de hij? Degene met de doorwaadbare plaats in zijn hand? Is dat ook degene met de kamer waarachter die waterkoudehandenmensen wonen? Is hij tegelijk degene die papier op nummer legt? Moeilijk grip op te krijgen, dit gedicht. En dan helpt de verwijzing naar Job 8,7 ook al niet erg: “En al was je verleden onbeduidend, je toekomst zal des te grootser zijn.”
Hooi
In Job 38,3 staat een oproep om je verdediging op orde te brengen: “Sta op, Job, wapen je; Ik zal je ondervragen, zeg Mij wat je weet.” De Almachtige opent de aanval. Fasten your seatbelts. In het gedicht met deze verwijzing lezen we dat je beter niet kan afvragen van wie de hand is en wie de wind op je wangen blaast. Goed, we staan voor het mysterie schepping, met handen, wangen, hooi en gras. En breekbaarheid. Want: “Onthoud dat glas/mooi is vanwege de belofte, dat het breken kan/en je er doorheen kunt kijken.” ‘Onthouden’ lijkt me het hoofwerkwoord bij deze waarheid over ons breekbare bestaan. Het gedicht begon met de opdracht je iets niet af te vragen. Niet denken aan de Schepper het bestaan, wel denken aan de breekbaarheid van bestaan? Ik mis de link met de Job-tekst.
Tot slot een wonder
“We geloven niet meer in wonderen. We rekenen erop.” Dat is een mooie. De wereld is onttoverd door wetenschappers en denkers: Copernicus, Darwin. Waar we destijds God verantwoordelijk hielden voor het sluiten van de deur van de zee, zijn wij nu het zelf. We rekenen alles door zodat het ‘radiografisch bestuurbaar’ wordt. Dat is, volgens de dichter het afwisselen van de ene god voor de andere. Of dit alles nu cynisch bedoeld is, wordt me niet direct duidelijk. Er staat als tekst boven: Job 42,3. Daar lezen we: “Wie was ik dat ik, door mijn onverstand, uw besluit wilde toedekken? Werkelijk, ik sprak zonder enig begrip, over wonderen, te groot voor mij om te bevatten.” Dat zijn woorden van iemand die ervan overtuigd is geraakt dat er echt een machtig God bestaat.
Opnieuw beginnen
Het loopt goed af, het boek Job. Job 42,10 “Nadat Job voor zijn vrienden had gebeden, bracht de HEER een keer in het lot van Job en Hij gaf hem het dubbele van wat hij eerder bezat.” Dat wil zeggen: er loopt niet iets af, het leven gaat door, in een nieuwe gestalte. Het laatste gedicht in de serie heet Opnieuw beginnen: “Je kunt opnieuw leren lachen…” zegt Jurre van den Berg. Leren lachen om het lachen van een ander is een vorm van verdediging, lijkt me. En als je zegt dat je je huid kunt laten ontdooien, rekent op terugkerende winters. Een nieuw begin is oude muziek met nieuwe muziek. En het teruggevonden boek erbij nemen. Komt hier het boek Job weer om de hoek, zoals het ook in het tweede gedicht, over de meelezers?
Ik houd per saldo nogal wat vragen over. De link tussen gedicht en Bijbelvers is mij te licht, om niet te zeggen vaag. Mooie gedachten wisselen af met te weinig woorden om goed begrip te kweken. Er is nog werk te verzetten.
Naar aanleiding van: Jurre van den Berg, Binnenvaart. (Hendrik de Vries-reeks 1). Groningen: Passage, 2009. Jaarlijks kent de gemeente Groningen aan twee jonge talentvolle kunstenaars het Hendrik de Vriesstipendium toe. De stipendia worden afwisselend toegekend aan jong talent op het gebied van beeldende kunst of literatuur. De Hendrik de Vries-reeks presenteert het werk van de literaire winnaars. Stipendium en reeks zijn een eerbetoon aan de Hendrik de Vries (1896 – 1989), dichter en beeldend kunstenaars.