Drukke eekhoorn
Altijd eten, altijd bezig,
eekhoorn die de boom indraait,
een vertakte boom vol kamers
die op blad de wind bewaren,
wind weer afstaan als het waait. (37)
Krekel
De krekel heb ik gehoord,
de spreekpop van de sprinkhaan.
De voetstap van mijn stilstaan
schoof hem een eindje voort. (103)
Nachtvlinder
De vlinder die niet van mijn hand
af wil en naar mijn arm loopt,
terugkeert, mij verlaat en aan
mijn enkel hecht en in mijn hals
zijn pootjes slaat, en weer mijn hand
die open, leeg, net doet als ik:
alsof ik niet besta. (130)
Welbekend vogeltje
Geen vogel zo geschikt
voor korte stukjes vliegen:
roodborst die in een meter
snel nog nuances legt. (166)
Tijger in kooi
Het rusteloze dat
onhoorbaar, onbereikbaar
leeft onder de zon
rust in zijn ogen.
Zijn blik ziet langs wie kijkt. (197)
Naar aanleiding van: Chr. J. van Geel, Dierenalfabet: Het omliggend vee; een bestiarium. Amsterdam: Van Oorschot, 1978. Uitgave verzorgd door E. de Waard en T. van Deel.