Stout
I
Erewoord, het is eenvoudig onder,
luister, het is een voor
en ik ploeg in de stem nu door.
Een muis gewekt, dat is eenvoudig
boven, en luister, het is een muis
en je oor, ik vloek erdoor.
Thuis en doorspekt van hoeken
ben ik, hè, voor een kluis
haper ik en boor!
Hé, de dolleman schiet
eenvoudig ondersteboven in je
wonden. Hoor,
muis, het sneeuwt er binnen in.
2
Hakend, harig, scherp
de handige harpoen,
veelvuldig in kant en halm.
Punt, paal, piek, hamerteen
richt zich naar de egel van de zee.
Verwondering, hij spat
en groet, o, zo buigzaam.
Groet, mannetje, juist, met veel genoegen
kennis gemaakt.
Het is niet heel apart om de metafoor van voren ploegen erotisch te duiden. Het mannelijk lid werkt op vergelijkbare wijze in de coitus de vulva open. Kunnen wij dit duo-gedicht van Hugo Claus consequent duiden als sprekend over de geslachtsgemeenschap? De titel ‘Stout’ lijkt ons gelijk te geven: ondeugend! De beide gedichten zijn bovendien onderdeel van de cyclus ‘Zij’ in de bundel. We staan goed voorgesorteerd.
Toch is de eerste aarzeling er ook: de eerste drieregelige strofe halen taal en spraak naar voren: erewoord, luister, in de stem. Er is een ik-figuur aan het woord. Hij roept op om te luisteren. Wie? Misschien de zij-figuur, de vrouw met wie hij seks heeft. En hij bezweert zijn integriteit: erewoord. Altijd oppassen, denk ik dan. De Heer zei al dat je ja ja moest zijn en je nee nee. Wie daarbovenuit gaat, staat onder verdenking. Hij heeft het over ‘onder’ waar het eenvoudig is. Bedoelt hij haar, onder zich? Moet zij het eenvoudig vinden? Of constateert de mannelijke ik dit gewoon? Misschien heeft zij dat niet zo simpel gevonden, grote kans dat zij zich genaaid voelt. Dan ploegt hij nu ‘in de stem’ door. Dat is gewelddadig.
Zo is ‘een muis gewekt’. In het landelijke tafereel kan ik de veldmuis goed plaatsen. Hij komt uit z’n holletje. Ik associeer: de clitoris laat zich zien. Het is een fysieke reactie die niet heel gecompliceerd is in liefdesspel. Het bloed stuwt en doet wat, geen ratio houdt dat tegen. En weer de tegenstelling onder-boven, nu de opperkant. Weer de oproep om te luisteren, nu naar de bevestiging dat het maar een muisje is? Dat het een prooidier is, eenmaal in het open veld? Ook de oren van een muis zijn kwetsbaar en frêle. Ik kan het niet goed plaatsen in het vrouwelijk geslachtsdeel. Misschien letterlijk het ook, waarin de man vloeken, ook letterlijk, de daad voltrekt? Opnieuw: dat lijkt me weinig teder, niet op de ander gericht, eerder ruw en zelfgericht. De volgende strofe trekt de verbeelding van het krachtspel door. De ik-figuur staat voor een kluis en boort een gat. De kluis opent zich niet vanzelf. De ik-figuur is thuis. Hij gedraagt zich hoekig – zo duid ik maar even de wat cryptische uitdrukking: ‘… doorspekt met hoeken/ben ik …’ Ook wonderlijk is de uitroep: hè! Is het gericht op een ander, is het verwonderd over zichzelf: thuis ineens een kluis die ik open moet boren?
Na hè nu hé in strofe 4. We lezen van een dolleman. Dat bevestigt de indruk van hardhandigheid, nu in de vergrotende trap. Hier is een dolleman aan de slag. Hij verliest zich. Hij schiet zijn ejaculaat onderin, naar boven. Heel letterlijk kan dat zijn, als zij schrijlings op hem zit. Maar let op, het is een ‘wond’ waarin geschoten wordt. En voor wie na ‘hé’ nog niet bij de les is, nog eens de oproep om te luisteren: hoor! De muis wordt aangesproken, in de kut mag je het bekijken als sneeuw. In je binnenste valt zaad als sneeuw op het land, in de vore.
“Hakend, harig, scherp…” de opening van het tweede gedicht sluit naadloos aan bij de gevonden sfeer van gedicht 1. De penis als ‘handige harpoen’. Maar dan: ‘… veelvoudig in kant en halm.’? Kanten slip en schaamhaar? Ik gok maar wat. Met harde losse woorden gaat de dichter verder, vier variaties op een aanval. Hij richt zich gewapend op een ‘egel van de zee’. De zee-egel staat bekend om zijn harde afwerende buitenkant. Het boren uit deel 1 keert hier terug als de hamerende teen. Dat gaat de egel niet voorkomen of tegenhouden.
En dan komt … de verwondering. Daar ben ik dan weer verbaasd over. Is spattend klaarkomen een groet in deze scene? Zo beleeft de ik-figuur dat beschouwend, blijkbaar. Wat een flexibiliteit komt daarin mee!? Zijn we opgeschoven naar de ironie? Is het spottend als nu het ‘mannetje’ wordt aangesproken? ‘Juist’ klinkt als een corrigerend woord in deze zin. Eindelijk de juiste toon gevonden, het gaat om groeten. In de laatste strofe wordt ‘groet’ herhaald.
Het genoeglijke van de machtservaring heeft geleid tot het maken van kennis. Twee afsluitende woorden staan op de laatste regel nadrukkelijk voor ons. De dubbelzinnigheid is sterk. De coitus was niet echt een kennismaking, het was een overweldiging. Zoveel zijn we nu wel wijzer. We hebben kennis opgedaan. In deze beschrijving hebben wij over het mannetje kennis gemaakt.
Om onze winst mee te doen? De titel Stout is bij terugblik misschien meer moralistisch dan erotisch. Het is gewoon stout, verkeerd, als een mannetje zo een vrouwtje neemt. De vorm van korte strofen, staccato zinnen, een groep harde woorden, alles werkt mee aan het botte karakter van de beschreven interactie.
Naar aanleiding van: Hugo Claus, ‘Stout 1 en 2′, In: De geverfde ruiter. Amsterdam: De Bezige Bij, 1961. (Literaire Reuzenpocket 16), 71-72.