De eigennaam (mnl.) Simōn wordt in het Nederlands weergegeven met ‘Simon’.
Simōn is een Griekse naam, die wel gebruikt werd in de plaats van het Hebreeuwse Simeon. In het Nieuwe Testament zijn verschillende personen bekend met de naam Simon of Simeon. Ik schreef over elk van deze naamgenoten een gedicht.
1 Simeons vrouw, kort na zijn sterven
Mijn elleboog wist, zei hij, natuurgetrouw
hoe je moet buigen voor een wonder.
Mijn rechterarm onder zijn rug.
Wat woog hij nou?
Wil, HERE, ons Uw licht doen dagen,
dacht hij, want kijk, op Jezus’ jonge huid
tekende grauw
een vage schaduw af.
Ach jij, in moeders doek.
Hij vertelde hoe zij klonk:
Gods stilte,
en ingehouden adem,
en zuster Hanna’s aandacht.
Overvloed aan tarwe
en heel veel volle wijn
kan hier niet bij,
nee nooit, zei hij.
Thuis uit Gods huis
schoof hij aan tafel
en leunde op zijn ellebogen:
Nu ga ik maar naar boven,
zei hij, ik ben wat moe.
Hij sloot zijn ogen toe.
Zo heeft de HERE hem gevonden.
Naar Zijn belofte.
2 Simon de Zeloot zegt af voor de sabbatmaaltijd
Te laat is morgen, mam, te laat, straks kan het al gebeuren, het zál, de ware dageraad, ik kan niet komen eten dus, nabij is nu het rijk, Hij heeft het zelf gezegd, de hemel komt op aarde en weet je nog hoe ik toen thuis kwam, met dat verhaal van Lazarus, het is toch helemaal terecht, de leeuw brult strijd in onze stegen, ik heb een mes, Petrus een zwaard en Jezus … Jezus roept, dat is me alles waard, geloof me, dit is echt het beste voor ons allen, ik weet ja, pappa ja, hij zou de stap toch snappen, dat ik niet aanschuif bij de rust, ja wel, geen zorgen, mam, heeft Hij gezegd, ook als er doden vallen
kus
3 Simon de Farizeeër in eigen huis door Jezus op z’n nummer gezet
Flauwekul is het en anders niet.
Dat van die dankbaarheid:
ik leek verdomme wel een sul
die een enormiteit niet snappen kan
of wil. Dat is dus flauwekul en ik heb spijt
dat ik hem vroeg te komen eten.
Waarom zou ik hem dankbaar zijn
als hij met dat venijn bij mij aan tafel zit?
En dan dat onverstand: die vrouw
kwam van de straat en iedereen begrijpt
waar dat voor staat, behalve hij.
De wonderboy komt zich pedant gedragen
terwijl mijn slaaf zijn beker vult.
Hem groeten met een kus?
De onbenul.
Wat een van onze club al eerder zei:
eens zien wat hij in huis heeft.
En dat is helder, toch?
Nul komma nul.
Zou hij nu echt verwachten
dat ik knielen zou, net als
die vieze vrouw met graflucht?
Het Godsidee! Welnee.
Voor mijn part valt hij dood.
Lof aan de Machtige.
Zijn trouw is groot.
4 Jezus vraagt aan zijn Vader bescherming voor Simon Petrus
Laatst vroeg Ik me af
hoe het toch komt
dat zo’n Simon,
zoon van Jona,
onvermoed en onvermoeid
blijft volgen
wat Ik zeg en zwijg of doe,
terwijl zijn grote mond verraadt
hoe klein zijn hartje is?
Vooruit, bravoure
hoort bij de visserman,
zijn broer Andre zegt niet zoveel
maar is in feite echt niet anders.
Maar waar Ik loop,
de grens van hoop en branding
daar zijn zij mens
zoals het moet.
Hoe dan?
Het is Uw liefde, niet?
Wees daarom goed
en zegen Rotsman Simon
als het accent de vent verraadt,
gebekte meisjes komen vragen
waar hij nu eigenlijk voor staat.
Laat hem maar huilen.
Dan kan hij later komen schuilen
als Ik hem vraag: heb je Mij lief?
Voor zijn antwoord
geef Ik alles.
5 In het huis van Simon de melaatse zalft een vrouw Jezus’ hoofd
De geur!
Toen haar hele hebben
door zijn haren kroop, haar houden
langs zijn slapen sloop, was ik terug.
De dure nardus van die vrouw,
hij nam me mee.
Die dag genas mijn huid. Ik schrok,
destijds lag ik eruit en was ik ongeschikt
voor menselijk contact.
Maar niet voor Hem.
Er is in heel Jeruzalem en regio
geen ander zo vertrouwd met ziekte.
Geen aarzeling, laat staan paniek
of weerzin toen Hij mij zag
en handen om mijn hele hebben
vouwde. Hij tipte met de toppen
op mijn houden en gleed
langs vleugels, betrad de brug,
bestreek als toegift beide wangen.
Verlangen in zijn ogen,
een trilling in zijn stem.
Hij zuchtte ‘Simon’ en, o God,
ik rook Hem, bij zijn kus
aan een melaatse.
6 Simon Iskariot bij de begrafenis van zijn zoon die zich verhing
Je overschot bekeken, zoon.
Vanbinnen vonden wij je hoogmoed,
diep in de bange darm,
verkleefd met hard verraad
knapte vuil kwaad naar buiten.
Ik heb het wel geweten.
Je kwam zo barstensvol tot leven,
het brak je moeder op.
Geprezen in heel Kariot haar naam.
In naam van onze God werd jij,
klop van ons hart, besneden.
Met heel het volk apart.
Wat prezen we de hemel
toen de mensenzoon je riep.
Maar jij liep op Hem uit,
je ging voor zilver.
Ik houd van jou, mijn zoon, mag ik je kussen?
De God van Israël vond tussen het bederf
het eerlijke verhaal, van inkeer, spijt, berouw.
We leggen je in vrede neer,
je loon is bij de Heer.
Hij zal Zijn volk behoeden.
Al het kwade keert ten goede.
7 Alexander over zijn vader, Simon van Cyrene
Mijn vader was gebroken.
Met ogen op oneindig traande hij
zijn beurse ziel naar buiten:
dood is de Heer.
Hij zei het in het Grieks,
het Grieks van vroeger in Cyrene,
dat ene, keer op keer: dood, dood,
nu is Hij dood. En weg.
Was het stom toeval of domweg pech,
gewoon een dag waarop het tegenzat?
Wie was het die hem trok en dwong
Jezus de kruisbalk na te dragen?
Vragen, vragen.
Brok in mijn keel
als ik weer hoor hoe moeder stil viel,
Rufus schrok toen vader nog eens brak:
nu is Hij dood.
Rood uitgeslagen handen in zijn schoot,
in harde vingers harde splinters,
maar het was niets,
nee, dan zijn hart.
Het bloedde met de mens,
stierf drie uur lang wel duizend doden
en hoorde na de nacht het laatste woord:
volbracht!
Wij zijn toen maar gaan eten.
Ons Paaslam was geslacht.
Het was apart.
8 Broer Simon bidt, na de hemelvaart van Jezus
Wat zou ik graag mijn oordeel, broer,
mijn oude oordeel wissen,
verruilen voor bewondering.
We vonden je een zonderling,
onwerkelijk, onnodig kwetsend.
Mamma liep te huilen toen je kwijt was.
En weet je nog die keer
dat wij je kwamen halen?
Je liet je moeder staan en speelde
de meneer met teksten
over broederschap en moederschap.
Zo dacht ik.
Waar haal je het vandaan, vroeg ik me af,
en Jakob ook, en Joses, Judas en je zussen.
Intussen ging je heel gehoorzaam door.
Het duurde, ik zeg het echt vol schaamte,
tot aan je akelige dood, die woorden
aan het kruis, toen je Maria
bij je liefste leerling thuisbracht.
Ik brak. Je lichtte in mijn nacht.
Met mamma samen buig ik diep,
met alle leerlingen verlangen wij je Geest,
hier op de alledaagse vloer.
Ik wil je dienaar zijn,
blijf jij mijn broer?
9 Simon de leerlooier wijst Simon Petrus de logeerkamer
Apostel, buk, en stoot
je harde hoofd niet.
Hier om de hoek ligt kijkgeluk:
uitzicht op zee!
Maak ik je blij mee,
visserman, dat hoef je mij
niet te vertellen.
Vergeet de vlekken
op de muur, het pleisterwerk
is aan vervanging toe.
Links staat je bed,
rechts kan je kleren kwijt
en op de ouderwetse knielbank
tuur je zo de verte in
en komen dromen, op de wind.
Tabita leeft ervan.
De werkplaats is hieronder,
rumoer en stank, het hoort erbij.
Ik kan niet zonder.
We dopen dode huid
want angstzweet moet eruit
en alle laatste zuchten leven,
oneindig beven wassen we tot leer.
Het zit in jouw sandalen.
Straks komen we je halen.
Kies schone kleren, spoel je haar,
je voeten niet vergeten.
En voordat we gaan eten,
zalf ik persoonlijk nog je handen.
En je hoofd.
10 Een Samaritaanse doet aan Filippus verslag over Simon de magiër
Ik was nerveus en niet een beetje,
in die ontmoetingstent, ik ben, echt waar,
best sceptisch in die dingen, maar dit,
bizar bizar en ongelofelijk,
wat een talent, verwarrend veel
en heus, we zijn hier wat gewend,
maar Simon? Simon is betoverend.
Ik had ook niet verwacht
dat het zover zou gaan, ja bijna
was ik weggerend
toen hij wist te vertellen
van mijn afkomst,
waar ik woonde,
wat ik droomde
in de nacht – ja serieus,
hij zei dat het geschreven stond
in bovenaardse boeken, je heden,
je verleden en de machten
in de lucht en lezen kan hij die.
Het leek een fluitje van een cent, hoewel …
Simon goedkoop? Nee allerminst,
hij telt vanavond vast z’n dikke winst
en toch, ik denk het echt: dit is van God,
hemelse kracht vervult die man,
hij keek, geloof me maar,
recht in mijn ziel.
Wat ben je dan?
Profeet? Een charlatan?
Bleek kwam ik weer naar buiten
en rilde tot een zonnestraal me raakte.
Een Godsman in een tent.
Is dat verdacht of juist normaal?
Jij mag het zeggen.