de jonge nachten daar
waren familie van elkaar
met in het maanlicht
kleren op de vloer
en loshangend haar
fluisterden raakten elkaar aan
werden ’s morgens samen wakker
ontbeten als brave zusjes
die daarna naar school gaan
liepen door straten met stille ramen
keken elkaar niet aan
Hier gebeurt wat. Heel subtiel: hoe een beladen nacht uitloopt in een wat gedwongen ochtend. De suggestie is geweldig en je vraagt je af: hoe doet de dichteres dat?
Het eerste dat opvalt is het gebrek aan hoofdletters en leestekens. Alles gaat om de korte zinnen, woordgroepen bijna. We worden uit de gewone prozaïsche leesstand gehaald. De aandacht wordt nog eens verhoogd als je bij het lezen even niet weet hoe de woorden zich tot elkaar verhouden. Bijvoorbeeld in de eerste regel van de tweede strofe. ‘fluisterden raakten aan elkaar’ Parafraserend krijg je zoiets als ‘wij fluisterden tegen elkaar en we raakten elkaar’. Het is bijna alsof ‘fluisterden’ het subject van de zin is, ‘zij die fluisterden’. Door het zo compact naast elkaar op te schrijven ontstaat er een nogal intieme sfeer die – tegen de achtergrond van het slot van strofe 1 – ook geil kan worden.
Ankie Peypers (1928 – 2008) doet niet veel aan rijm in dit gedicht. Maar het zit er wel in. Spaarzaam aanwezig (ik houd er van). ‘Daar’ en ‘haar’ in de eerste strofe. ‘Aan’, ‘gaan’ en ‘aan’ in de tweede. Misschien ook ‘ontbeten’ en ‘keken’. Het is heel eenvoudig, staand, mannelijk rijm en dat past in het geheel van de woordkeus. Alledaagsheid wordt getoond in de simpele woorden, ‘loshangend’ is al een heel complex woord in dit gedicht. De enscenering is overzichtelijk: het gaat om de nacht en de volgende ochtend. Wel als exempel van meer van dergelijke combi’s: ‘jonge nachten’.
Wat een beetje raadselachtig is, is het woord ‘daar’ aan het slot van de eerste regel. Waar is ‘daar’? Ik zie voor me een meisje van tien jaar, elf of twaalf misschien dat bij een vriendin gaat logeren. De volgende ochtend kunnen ze samen naar school in de buurt. De herinnering aan het samen in bed liggen en daar de volgende dag niet meer over spreken. De ramen die zij passeren zwijgen betekenisvol. En vooral: diep in gedachten verzonken, juist over wat er bij het fluisteren en aanraken gebeurde, kijk je elkaar niet aan.
Hugo Brems typeert in Altijd weer vogels die nesten beginnen (2006) haar poëzie als persoonlijk en expressief. (489) Hij is deskundig en kan het weten. Van dit gedicht kan alleen maar zeggen: voortreffelijk.
Naar aanleiding van Ankie Peypers, ‘de jonge nachten daar’ In: Brieven, motieven & Juffrouw Vonk. Baarn: De Prom 1987, 29.
Hugo Brems: “In nog ruimer perspectief, waarbij experimenteel zowat gelijk staat met niet-traditioneel, met het gebruik van vrije verzen, een associatieve beeldspraak, het doorbreken van logische en syntactische regels en in het algemeen een grote aandacht voor de taal als materiaal, kan met de groep vernieuwers nog verder uitbreiden met Vroman, Diels, Tergast en Charles, die Rodenko in 1955 als zodanig noemt, maar ook met dichteressen Ellen Warmond, Sonja Prins, Mea Strand en Ankie Peypers. Er was met andere woorden, in de jaren na 1950 een brede stroom van vernieuwende poëzie, waarvan de Vijftigers de voorhoede en de experimentele dichters van Reflex de kern vormden.” (116)