Huisgenoot

We schuiven in dit huis nu al een half jaar
met onszelf en met elkaar – hoe staan we in de kamer,
in de keuken, waar loop jij nu, waar ben ik,
hoe zitten wij soms op de binnenbank
en liggen dan weer languit op dat luie
buitenexemplaar
van bij de Intratuin.
Samenwonen is een hele brede tekening
met schuine en met rechte lijnen, met een blije voorgrond
en een stille achtergrond, het is een soort regie, het is beslissing
op vergissing, het is gesprek, het is mijn terug-
en jouw ten strijde trekken,
het is een boek, het is muziek,
misschien is het een plan.
Het is een licht dat dit gedicht niet tonen kan.
Het is het zachtste zwijgen.
Wat verklaart het voorrecht
onverwachte vriendschap
thuisbezorgd te krijgen?
Ik probeer het hier, in mijn kantoortje,
tot iets wat zichtbaar blijft te vergelijken.
Jij bent op bed Lewis-Capaldifimpjes aan het kijken.

Edward van de Vendel leerde ik kennen toen ik hoorde van zijn bundel: Wat je moet doen als je over een nijlpaard struikelt (uit 2020). ‘Gedichten waar je wat aan hebt’ luidt de gedurfde ondertitel. Maar hij zegt niets te veel, ook niet voor volwassenen. Want, zo begreep ik, hij schrijft vooral voor kinderen en tieners. In de Poëzieweek van dit jaar (2024) kreeg je bij de koop van een poëtisch werk voor het geringe bedrag van € 12,50 het cadeau van Edward van de Vendel erbij: Kom nog even naar mij kijken straks. Daarin is opgenomen bovenstaand gedicht: ‘Huisgenoot’. 

Aan de oppervlakte is de strekking helder: dit gaat over samenwonen. Een stel woont een half jaar samen in een huis en de ‘ik’ schrijft daarover een gedicht. De beschrijving aan het begin loopt uit op de beschrijving van de actuele situatie: de ‘ik’ zit in zijn werkkamer dit gedicht te schrijven terwijl zijn partner (de ‘jij’) op bed ligt en filmpjes kijkt. Maar het valt direct op dat drie regels cursief zijn gezet:

Wat verklaart het voorrecht
onverwachte vriendschap
thuisbezorgd te krijgen?

Mooie vraag. De ik-figuur heeft de ander blijkbaar niet al heel lang als vriend (of vriendin, kan ook natuurlijk). Het is nogal onverwacht gegaan misschien? Of de ‘ik’ vraagt zich af wat hem (of haar) zo aantrekkelijk maakt om mee samen te leven? Schuingedrukt trekt deze zin de aandacht naar zich toe. Daaromheen is meesterlijk geschetst dat je moet leren de leefruimte in te nemen met z’n tweeën. Dat gaat soms vanzelf en is het als een dans (‘waar loop jij nu, waar ben ik?’). Het heeft op andere momenten iets van een oorlog: terugtrekken en ten strijde trekken. Maar het is iets wat nooit helemaal beschreven kan worden: ‘Het is een licht dat dit gedicht niet tonen kan’.  Toch probeert hij het. Elk zit op een eigen locatie in de leefruimte: het kantoortje of het bed. De ik-figuur probeert het raadsel in woorden te vangen. Wie weet gaat het iets worden dat ‘zichtbaar blijft’. 

De dichter brengt het dichtbij door verwijzingen naar de wereld van nu. De Intratuin is een begrip en Lewis-Capaldi ook – al moet ik toegeven dat ik ‘m eerst moest opzoeken. En dat is nu juist de charme, vind ik. Je voelt bij het lezen je niet buitengesloten, eerder uitgenodigd om even mee te kijken met de ‘jij’ die op het bed ligt.

Ik kocht een bundel van de Hongaarse dichter Miklós Radnóti (1909 – 1944) en kreeg als extra het gedicht ‘Huisgenoot’ ook als poster mee. Die gaan we ophangen, ergens in huis. Het is de dichter dus gelukt: ‘wat zichtbaars’ maken.


Naar aanleiding van: Edward van de Vendel, ‘Huisgenoot’ In: Kom nog even naar mij kijken straks. Uitgave van het Poëziecentrum (in samenwerking met Poetry International en met steun van uitgeverij Querido) ter gelegenheid van de Poëzieweek 2024.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *