Lente zingen

Een leeg gewaaide boom, wat is dat?
Dan is er sprake geweest van wind. Langdurig, of kort heel hard. Al het blad eraf gewaaid. Een boom leeft met de seizoenen, dus het kan een boom-in-de-winter typeren. De zomer was de tijd vol blad. De herfst bracht met zich mee dat het blad ging verkleuren. De band met de tak en stam werd losser. Een stevige bries of een dijk van een storm zijn genoeg om de boom te ontbladeren. Stam en takken staan er alleen voor.
Wat gebeurt bij een oudere vrouw, een vermoeide vrouw die bij een leeg gewaaide boom stil staat?
De dichteres Catharina van der Linden vertelt het ons:

Onder een leeggewaaide boom

onder een leeggewaaide boom
raapte ik gedachteloos
een oud verschrompeld blad
op van de grond.
het werd een roestbruine vogel
die zó uit mijn handen vloog.
hij zette zich in de boom
op een tak boven mijn hoofd
en begon te zingen.
van het vergaan van het leven zong hij
droevig en lang:
van de liefde die dood als een steen
in het hart ligt
en van vele vergane lentes.
terwijl hij zong werd roest tot rood
en bruin tot helder oker:
er werd een koperwiek
een vurig beest geboren uit
de bladvogel die zo droefgeestig zong.
hij zette heel de ochtend
in vuur en vlam.
een zwijgende moede vrouw stond ik
onder mijn kaalgeworden boom
naar het lichten van de morgen
en naar zijn vuurlied op te zien.
totdat ik in verwonderen hoorde
hoe een stem zich mengde met de vogeltoon
en ik in dieper nog ontwaken merkte
dat ik de lente zong.

Het eerste dat mij opvalt dat de hoofdletters ontbreken. Verder zie ik wel punten, geen komma’s en weer wel dubbele punten. Waarom zou het zijn. Het tekstbeeld is wat rustiger, merk ik en dat handhaaft de dichteres door heel de bundel heen. Maar ik zie dat het eerste woord van de titel wel een hoofdletter kent. Ook dat doet de schrijfster consequent. Een zin zonder hoofdletter trekt dus wel even de aandacht. Maar na een afsluitende punt in de voorgaande regel komt het vervolg visueel bescheiden op gang.
Het gedicht loopt uit op een blijde ontdekking: een zwijgende moede vrouw vindt zichzelf zingend over de lente terug. Wie zou niet met haar blij zijn? Het verzuren in de ouderdom is geen zeldzaamheid. Het is ook niet heel vreemd. Het leven is niet even vriendelijk voor iedereen. Ik ben cynische ouderen tegengekomen die ik begreep ik hun scherpe oordeel. Toch wens ik het niemand toe en probeer ik er zelf niet in terecht te komen. Hoe doet de dichteres het in dit gedicht?

Zij verplaatst ons naar een ik-persoon onder een leeg gewaaide boom. Daar pakt ze een oud blad op van de grond. Zonder er bij na te denken maar wel met verbeelding. De roestbruine kleur van het blad blijft maar het wordt ineens een vogel. Die vliegt uit haar handen, gaat in de boom zitten en begint te zingen. De boom heeft weer een blad!
De aandacht gaat nu eerst uit naar het lied dat de vogel zingt. Het is gezang over het vergaan van het leven. En dat is: gestorven liefde en ouderdom. Maar tijdens het zingen over vergaan voltrekt zich een transformatie. De kleur trekt bij (als stroomt er bloed doorheen), de vogel krijgt naam en temperament. Zo transformeert heel het dagdeel. En dat verandert de ik-figuur, de zwijgende moede vrouw. Zij staat te kijken. Eerst van het prachtige morgenlicht. Dan van zichzelf. Zij zelf staat te zingen met, of als de vogel. Zij zingt wat zij innerlijk voelt dat wakker geworden is: een nieuwe lente.

Verbeelding, is noemde het al. Het is een kracht, tot transformatie. Juist de schepping Gods kan daar de context en initiator voor zijn. Tallozen hebben in de natuur een mysterie aangetroffen dat overweldigde. Zij wist de menselijke potentie tot verbeelding te brengen. En zo te activeren. Dan blijkt dat net als de vegetatie ook de mensen herboren kan worden. De jaarcycli kennen onweerstaanbaar de herfsttijd en de winter. De mens leeft in die cycli in een grotere dynamiek van opgaan, blinken en verzinken door de jaren heen. Maar die laatste fase is het einde niet.
Innerlijke kracht kan zich in de laatste fase ontwikkelen. Ik moet denken aan een zin uit een Bijbels lied: “Hij overlaadt u met schoonheid en geluk, uw jeugd vernieuwt zich als een adelaar.” (Psalm 103,5) Of deze: “Maar wie hoopt op de HEER krijgt nieuwe kracht, hij slaat zijn vleugels uit als een adelaar, hij loopt maar wordt niet moe, hij rent, maar raakt niet uitgeput (Jesaja 40,31, zie ook Psalm 92,15  en Job 33,25) Een adelaar vernieuwt jaarlijks zijn verenkleed door ruien. Ook is het bekend dat de adelaar zeer oud kan worden, soms wel honderd jaar. Chatarina van der Linden ziet en hoort een koperwiek. “Zang met kenmerkend op en neer gaand turie-turie-turie-turie-tuur…,” aldus de website van de Vogelbescherming. Maar het gaat natuurlijk niet om de koperwiek. We horen een zingende vrouw.


Naar aanleiding van: Catharina van der Linden, Onder een leeggewaaide boom. ’s Gravenhage: Nijgh & Van Ditmar, 1982. Klik hier voor een artikel over Catharina van der Linden (1909 – 2002) door Josée Waerebeek, in de digitale bibliotheek van de Nederlandse letteren.


Een citaat: “Haar eerste gedicht ‘Maanlicht’ schreef ze toen ze ongeveer twaalf jaar oud was. Ze zegt daarover: ‘De nacht ritselt even in de tuin. Wat bladeren bewegen, ik kan ze in het donker niet zien, maar ik hoor dat het bladeren zijn. Ik word heel rustig, ik luister naar de stilte. Ik ben in de badkamer. Ik heb het licht uitgedaan. Ik ga naar het raam. Ik verlang naar buiten. Ik trek het schuifraam omhoog. De lucht die van buiten naar binnen komt, is koel. Ik hurk voor het opengeschoven raam en leun met m’n beide armen op het lage kozijn. Ik buig mijn hoofd naar buiten. Stilte. -Niets dan diepte, nacht. De donkerte die alles voortbrengt, de duisternis waaruit alles voort kan komen. Ik luister naar de geheimzinnigheid van de tuin, van de ruimte schuin onder mij, ik kijk voor mij uit zonder iets wezenlijks te ontwaren. Er zijn schaduwen, ik hoor iets, heel vaag. Dan niets meer. Ik luister nu naar dat wat zich nog niet laat horen, maar dat er is en dus hoorbaar moet zijn. Als een vorm van muziek? Als een muzikaal geluid? Er is iets dat in de mens naar boven komt als hij luistert naar het onhoorbare dat hij wil vangen. Hij weet het nauwelijks, maar er komen woorden. Het komt tot hem als bladgeruis. Hij spreekt zichzelf en zijn verwondering uit. Ik schrijf mijn eerste gedicht. Ik ben dan twaalf jaar. De volgende dag ga ik naar het papierwinkeltje om de hoek en koop daar een dik schrift van tweehonderd bladzijden met een harde kaft. Het schrift is wel vol geworden.’”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *