Jaren geleden kreeg ik een tas voor gedichtenbundels. Een vriendin van ons werkte bij een bibliotheek in de buurt. Daar werd de voorraad nog eens bekeken en een deel van de poëzie ging weg. Zij wist van mijn liefde voor het gedicht dus kwam er een tas vol afgeschreven gedichtenbundels bij ons binnen. Daartussen zat een heel klein boekje: De Gedichten van Theun de Winter (* 1944).
Het zijn er tien. Eerder gepubliceerd een Amsterdam Studentenblad, Popria Cures. En toen uitgegeven, in 1972. Ik heb de gedichten gelezen en bij een ervan bleef ik haken. Dit kleine werkje:
Laatst op de tram
bleek een
in gedachten verzonken
Neger
de zitplaats bestemd
voor invalide
bezet
te houden.
Het eerste dat ik dacht, was: zou dit nú nog kunnen? Het woord ‘neger’ is taboe geworden. Dat was het begin jaren ’70 van de vorige eeuw zeker niet. Maar als wij hier nu de tijdscorrectie eens doorvoeren en ‘Zwarte’ lezen waar ‘Neger’ staat. Wat gebeurt er dan? Dan nóg denk ik: waarom is gedichtje aan de prullenbak ontsnapt en waardig bevonden om gepubliceerd te worden? En vervolgens zelfs gebundeld?
Het voorwoord van De Gedichten is van K. Schippers (pseudoniem van Gerard Stigter (1936 – 2021), dichter en prozaschrijver die in 1996 de P.C. Hooftprijs kreeg). Hij schrijft dat het erop lijkt dat zich hier voor het eerst in de geschiedenis van de dichtkunst iemand opstaat om ons op onze eigen smaak te wijzen. (7) Wij worden dus uitgedaagd om van de gedichten wat te vinden. “… de gedichten van Theun de Winter zijn geschreven om aanleiding te geven tot smaak”. (9) Of dat niet al eerder in de geschiedenis van de poëzie gebeurd is, laat ik even in het ironische midden. Maar ik moet toegeven: enig nadenken over dit klein poëem, roept wat wakker bij me. Wat is het?
We hebben het over een zwarte man. Hij houdt de plaats bezet die voor een invalide bestemd is. Dat kan gebeuren. Je let niet goed op. Je bent, zoals beschreven, ‘in gedachten verzonken’. Lees waar ‘Neger’ staat man, of vrouw of kind of jongen of jongere of senior en je hebt gewoon niks. Maar dat alles staat er niet. Er staat ‘Neger’. Hij let niet op en de volgende suggesties kunnen gemakkelijk worden opgeroepen: zwarte mensen letten normaal nooit op. Of: het is opvallend dat deze zwarte in gedachten verzonken is, want denken kunnen zij niet. Of: het is wel passend want hij is gezien zijn huidskleur invalide.
Hoe ook, dat dit eenvoudige zinnetje van zeventien woorden een betekenisvol gedicht is, heeft te maken met het centrale woord ‘Neger’. Met hoofdletter. De cursief geplaatste woorden lijken me de weergave van de tekst bij het bewuste stoeltje. Dat soort zitplaatsen zijn er inderdaad in de tram. Het is er een teken van dat wij met elkaar het normaal vinden dat mensen met een beperking zo ongehinderd mogelijk kunnen reizen in het Openbaar Vervoer. Bij overmatige drukte hoeven zij niet aan de stangen te hangen. Maar nu deze zwarte persoon er gaat zitten, geeft hij er blijk van dat hij zich daar niet aan stoort. Want, laten we wel wezen, is het een excuus als je in gedachten verzonken bent? Zo ja, dan is er niets aan de hand. Het kan jou en mij overkomen. Waarom is dit dan een zin met lading die opgenomen is in de bundel De Gedichten van Theun de Winter? Als we het als een beladen zin moeten behandelen, dan moeten wij hier dus iets opmerkelijks aantreffen. Het kan natuurlijk ook zo zijn dat de dichter hiermee juist wil benadrukken hoe gek het is als je dit observeert en er vervolgens een afkeurende lading aan geeft. Dan bedoelt hij eigenlijk: hier is niets vreemds aan de hand, tenzij jij het er van maakt. Dan is het gedichtje de test voor de lezer: kijk jij zo? Of haal je je schouders erover op? Ik reken mij tot die laatste groep. En daarmee heb ik een oordeel over de eerste groep.
Zou K. Schippers dat bedoelen met ‘aanleiding tot smaak’?
Naar aanleiding van: Theun de Winter, ‘Laatst op de tram’ in: De Gedichten. Amsterdam: Rap 1972,21.