“’Bepol,’ zei de ander – en het was of ze dronken op alle mensen die iets kwijt waren.” (315) Dat is de laatste zin van de geweldige roman van Thomas Rosenboom: De nieuwe man, uit 2003. Ik las het boek voor de tweede keer en werd door deze afsluiting verrast. Ik had ‘m niet onthouden van de eerste lezing en ik dacht ineens: wil de schrijver hiermee mijn leesimpressie sturen? Gaat dit over mensen ‘die iets kwijt zijn’? Dat de hoofdpersoon, Berend Bepol, van alles kwijt raakt, zoveel is helder. Aan het eind van het verhaal is zijn vrouw Agaath bij hem weg. Zijn dochter Ilse en zijn schoonzoon Niesten is ook vertrokken. Bovendien is hij zichzelf in rap tempo kwijt geraakt. In een bijna hallucinerende scene haalt Bepol zich op het laatst van alles in het hoofd en wij worden als lezers op sublieme wijze meegenomen in zijn ontsporende verbeelding. (hoofdstuk VX) Zo wordt het boek inderdaad een vertelling over een tragische man. Maar om het daarmee terug te brengen tot een verhaal over mensen die iets kwijt zijn – dat is me te weinig. Maar misschien maak ik dan weer teveel van de slotzin.
Laat ik beginnen bij het begin. De proloog vertelt ons over een sterk verhaal dat zich afspeelde op het Damsterdiep, een kanaal van Groningen naar Delfszijl. Daar kwam eens de Engelse zeesleper Selsey Bill binnenlopen. Maar toen hij wilde terugkeren naar Delfszijl bleek er te weinig ruimte om te keren. Achterstevoren werd hij door drie Groninger paarden teruggetrokken. Een smadelijke aftocht. Daarna werd besloten een nieuwe waterweg te maken naar Delfszijl. Als wij dan het verhaal instappen – eind jaren ’10 van de twintigste eeuw – bij een werf in Wirdum aan het Damsterdiep, dan is daarmee de achtergrond gegeven van de tragiek die komen gaat. Kan een kleine traditionele werf zich handhaven als de modernisering en schaalvergroting krachtig inzet? Het verhaal van de motorzeesleper Seewolf die gebouwd wordt op de werf van Berend Bepol is het uitvergrote vervolg op dat van de Selsey Bill. (123-124, 189, 251 en 264) Het schip komt het land niet eens af en is uiteindelijk een bizarre bezienswaardigheid voor de omgeving.
Het eerste hoofdstuk zet in met het thema tevredenheid. “Maar voor hij naar buiten keek begroette Bepol uit pure vriendelijkheid altijd eerst even zijn volle, door voorspoed en tevredenheid getekende gezicht in de spiegel boven het planchet. Hij was al jaren achtereen tevreden, zijn tevredenheid had zich op den duur in hem verstokt van een stemming tot een karkatereigenschap. Een gelaatstrek tot een principe: hij geloofde in tevredenheid, zoals hij ook in de toekomst geloofde – …” (12) Hiermee heeft de schrijver het hoofdpersonage ten voeten uit getekend. Vol van zichzelf en zijn idee over de wereld én nauwelijks in staat om te luisteren. Vaderlijk meent hij zijn personeel te kunnen sturen als zij om meer loon eisen, maar wat er echt in voorman Niesten omgaat – hij weet het niet, hij kletst eroverheen en als bij een goede film de kijker zo is de lezer zich gaandeweg bewust hoe mis dit gaat. Hij luistert niet naar zijn vrouw, hij leest het gedrag van zijn dochter verkeerd, kortom, hij mist de tekenen der tijden. Tevredenheid zonder contact, het is tragisch.
Rosenboom heeft het verhaal geënsceneerd in de jaren ’10, begin ’20 van de vorige eeuw. Snelle technische veranderingen doen zich voor, ook in de scheepsbouw en de economie vertoont grote schommelingen. Een tijd van recessie en uitblijven van orders drijft de reders en bouwers tot voorzichtigheid. Als Niesten dan in Duitsland een grote order weet binnen te halen en door strijd met zijn schoonvader eigenzinnig op het land een geweldig schip op stapel zet – ja dan vraag je je of hij niet boven zijn macht gaat werken. Ook dat thema is als een draad door het verhaal: “Niesten had iets gebouwd dat sterker was dan hijzelf; de man die geen enkel gezag duldde had zijn meerdere gebaard.” (zie ook 237, 280) Dat loopt uit op het mooiste hoofdstuk uit de roman: Krachtwerk, hoofdstuk XIV. Wat er allemaal in het werk wordt gesteld om het schip te water te krijgen, het is weergaloos beschreven. En op zeker moment hilarisch. Ik herinner het me ook van de vorige keer, jaren geleden, dat ik vreselijk moest lachen als de kleine sleper Frater Smid op gezag en vraag van Niesten alles uit kast haalt. Zover zelfs dat de sleepkabel breekt. Dat is voor de schipper ervan het toppunt. Hij kapt ermee. “… in het passeren keek hij nog even door het zijraam om tegen zijn voorhoofd te tikken, de eis van een nieuwe tros schuimde hem om de mond, toen draaide hij zijn hoofd weer recht en maakte hij dat hij wegkwam.” (279) Ik zie het voor me.
De omgeving, Berend Bepol is die kwijt, Niesten trouwens ook en het slot van het verhaal is juist vanuit het perspectief van de buurt. De kapper zit met een ander op een bankje aan het Damsterdiep te kijken naar de Seewolf die staat te verroesten. Hij vertelt hoe men na het plotselinge en onopgehelderde verdwijnen van Niesten en Bepol huis en werf leeg aantrof. Wat moest er gebeurd zijn? Verhalen genoeg en bizarre scenes uit het voorafgaande krijgen ineens een nieuwe belichting. (313) Knap gedaan, hoor, we zaten voortdurend in het steeds verwarrender perspectief van Bepol. In deze epiloog komen we weer terug in de gewone werkelijkheid. Daarin kan het inderdaad gebeuren dat je jezelf verliest. In zoverre is het een vermakelijk illustratief verhaal van blikvernauwing door tevredenheid. De wereld verandert om je heen en beter luister je goed naar de ander om je waarheid en verbeelding in contact te houden. Want als je contact met de omgeving verliest, dan ben je ten slotte ook het contact met jezelf kwijt.
Misschien is die slotzin toch wel helemaal op z’n plek.
Naar aanleiding van: Thomas Rosenboom, De nieuwe man.7 Amsterdam, Querido, 2003.
In het boek trof ik één drukfout aan: ‘onzerzoeken’ in plaats van ‘onderzoeken’ (233), en het gemakkelijk gebruik van het woord ‘neger’ (290) verplaatst me naar een tijd waarin dat geen rumoer opriep. De omslagfoto blijkt uit het verhaal te komen: “Aan de kapstok naast de buitendeur hing de leren motorjas en daarboven een pet met een glimmende klep…” (zie 296, zie ook 300) Voor twee uitgebreide besprekingen van het boek in de Digitale Bibliotheek van de Nederlandse Letteren, klik hier. “Rosenboom is als stilist een meester van de meanderende volzin en, nog opvallender, van de onverwachte vergelijking, die hij met zeldzame autoriteit aan zijn lezers weet op te leggen.” (Paul Pelckmans)