Week 9: Zijn stamkroegen verdwijnen, maar Jules Deelder leeft voort in Rotterdam
(Trouw, 28 februari 2024)
Het moest vandaag niet gekker
worden. Verhuis ik naar het
Liskwartier, twee fietsen pleite.
De eerste Rotterdamse vloek.
Gejat, recht voor m’n kneiter.
Daar had ik even niet van
terug terwijl ik toch, je weet,
beduidend vaak wel iets
te melden heb. Herpakte
mij totdat gestoord en wel,
Antonio, verslaafde vogel,
wiet of wat, zich meldde,
om ons geloof in ‘s menschen
goedheid eens danig
te beproeven en dus kreeg hij,
vraag het mijn vrouw,
tien gulden mee om zich
te laten knippen. Hij kwam
– ik lieg geen woord – zeer
ongeknipt terug en trots
in het bezit van loten, om
op te krassen nota bene, die,
de hemel weet van kranig
reageren, geen duit presteren
en dus had ik wat termen
rond het thema tering klaar.
Daar had hij niet van terug
en tot zojuist is zijn verblijf-
plaats onbekend. Toen zij
van de Parkeerdienst
– echt kort daarna – een
blauwe zone dachten in de wijk,
dacht ik terug met pleuris en
wat rampen van formaat.
Hier thuis bleef dat nog weken
ruischen al hoopte ik dat de
Coolsingel het zou merken.
En laat ik nou bij leven, echt
ongelogen, juist op die dag,
ik loop daar op de Meent,
Jules Deelder langs zien zweven…
toeval? Bestaat niet. Geen tijd
voor praatje pot want elders
in de wereld moest gekankerd
worden en toen gebeurde het
dat ik diezelfde dag, ja werkelijk,
het Transcendente heb gelasterd
– het moge mij vergeven worden –
het keukenkastje dat mijn knar
bezeerde, is dood en kan het
niet meer navertellen maar dat
ligt bij de Here God wel even anders.
En dus – hoe gek wil je het hebben? –
las ik (doe boete!) een Deelderdicht.
‘Ruisch’ kreeg mij aan het lachen,
zo zwaar onsterfelijk, dat het failliet
van Café Ari het zuchten nog niet
waard is, mijn hemel, op aarde
glibbert alles naar de glorie
maar als je zo hard lachen moet,
en dan de huisbel schelt…
let dan goed op. Man
aan de deur: “Aangenaam,
Antonio.”
Dat wordt verhuizen.
Ik moet niet gekker worden.