Familieverhalen

“Ze hield van de koortsige lucht, het groene delirium
in de bladeren als een late wind opgeklopt en versneld –
een overvloed aan stormwolken met kleuren als een pruim.”

De kleur van een pruim is donkerpaars. Wolken met die kleur voorspellen weinig goeds. Het zal tekeer gaan en dat is gevaarlijk. Niet iedereen is bang voor onweer maar om te zeggen dat het een onschuldig buitje is, gaat velen te ver. In dit gedicht van Christian Wiman ontmoeten wij een vrouw die van de koortsige lucht houdt: heet, onrustig, opgeklopt tot een delirium.

“Niets kon haar dan van het veld afhouden,
van het wachten, alleen omgeven, in de brekende hitte
terwijl de bliksem flitste en verdween om haar heen,
donder rammelde de ramen, ik herinner me…”

Nu presenteert zich ook de verteller: er is iemand die zich deze vrouw herinnerde. Tegen de algemene verwachting in leek zij het gevaarlijke van bliksem en donder te waarderen. Zij zocht het op en als er al een waarschuwing klonk, of wellicht een weerhoudende arm, zij negeerde het en trok het open veld in. Alleen. De ramen rammelen. Zit de ik-figuur daarachter naar haar te kijken?

“…de verhalen die ik mijn familieleden hoorde herhalen
van hoe geesten door haar duidelijkste woorden spraken,
haar plotselinge welsprekende verwarring, opgesloten ogen,
de stormen waar ze van hield omdat ze niet van haar waren:”

Nee, het zit toch anders. De verteller vertelt door. Hij heeft zelf verhalen gehoord. De lezer is de volgende luisteraar. Binnen de familie herhaalt men hoe de vrouw als een soort medium werkte. Men verstond de ‘spirits’ in haar taal die aan de ene kant verward was en aan de andere kant duidelijk. Heel plotseling gebeurde dat, zoals de bliksem plotseling kan inslaan. Met een mooie observatie (of is het een duiding?) bedenken wij ineens dat het onweer over de velden een externe storm was. Innerlijk had zij ze ook, maar deze waren ‘niet van haar’.

“haar witte gezicht onder de ontlastende luchten
omgedraaid om de brandwond te voelen die nooit kwam:
het woedende inzicht en het einde van pijn.”

Er ligt hoop op het witte gezicht. Want de bliksem ontlast de wolken, zij regenen zich leeg en je kunt je er alles bij voorstellen dat een mens dat ook eens wil meemaken. Een belast mens zoals zij wil toch eens de doorbraak van het inzicht – wat is hier gaande? – ook al is het furieus in je hoofd of hart. Het einde van de pijn die de innerlijke storm blijft verzaken. Waarom vertelt hij ons dit? Zit het in de familie, dat men het er steeds over heeft? Betrekt hij ons in de familiegeschiedenis omdat de ik-figuur gelooft dat wij familie zijn. En dus ook deze verhalen over onrust en hoop moeten delen. Gelooft hij soms dat wij ook een dergelijke onrust in ons hebben?

Nog een vraag blijft over. De titel van het gedicht. In het Engels: Revenant. Google translate zegt: “Een persoon die is teruggekeerd, vooral, naar men veronderstelt, uit de dood. Zo zijn lange vingernagels, of soms zelfs helemaal geen nagels, kenmerkend voor vampiers, ‘revenants’ en andere wezens met de status ‘ondood’.” Het kan passen bij het herinneringskarakter van het gedicht. Het gaat over een gestorven familielid over wie de verhalen nog de ronde gaan. Gaat ze rond, wraakzuchtig, zoals een gebruikelijke associatie bij revenant is? In elk geval bezoekt zij de verteller. En door zijn gedicht te lezen, ook mij. En jou, lezer.


Naar aanleiding van: Christian Wiman, The Long Home. Washington: Copper Canyon Press, 2007. Ik kreeg de bundel cadeau van HJR ter gelegenheid van mijn promotie in oktober 2016. Het was het jaar waarin de Nederlandse vertaling verscheen van Wiman’s My Bright Abyss: Meditation of a Modern Believer uit 2013. Voor een causerie van Wiman over zijn eigen werk, klik hier.
In 2015 speelde Leonardo DiCaprio de hoofdrol in de film The Revenant. Het gaat over pelsjager Hugh Glass die voor dood wordt achtergelaten door z’n maten. Als hij toch overleeft, keert hij terug om wraak te nemen. In 2016 won de film drie Oscars: regie (Alejandro González Iñárritu), acteur en camerawerk. Klik hier voor de trailer.

Revenant

She loved the fevered air, the green delirium
in the leaves as a late wind whipped and quickened –
a storm cloud glut with color like a plum.
Nothing could keep her from the fields then,
from waiting braced alone in the breaking heat
while lightning flared and disappreared around her,
thunder rattling the windows, I remember
the stories I heard my relatives repeat
of how spirits spoke through her clearest words,
her sudden eloquent confusion, trapped eyes,
the storms she loved because they were not hers:
her white face under the unburdening skies
upturned to feel the burn that never came:
the furious insight and the end of pain. (13)

Riddereer

Eer dank je aan anderen. Zonder hen is zij er niet, en heb je haar niet. Mensen kunnen je de eer geven, bij je sterven zelfs de laatste eer. Elkaar respecteren werkt als olie in de motor van de samenleving. Maar mensen kunnen elkaar ook onteren. Belediging, laster, roddel, misbruik, aanranding, zeg het maar en je snapt wat dat doet. Je voelt je schandalig behandeld, gekrenkt. Nu zijn er culturen waarin je dan verplicht bent je eer te verdedigen of te herstellen. Als je ervan afziet stapel je op je gezichtsverlies nog een tweede afgang. Terwijl je juist credits verdient door het duel aan te gaan. De dader moet nu vernederd worden of zelfs gedood. Eerwraak is een groepswaarde

Hermann Huppen heeft zich goed gerealiseerd dat in de middeleeuwse standenmaatschappij eer een centrale plaats had. Als een ridderqueeste de serie De Torens van Schemerwoude doortrekt, dan kan het niet anders of eer komt ter sprake. In deel 1 leidde dat tot een steekspel tussen ridder Aymar en de zoon van heer Eudes. Deze gooit een handschoen in het gezicht van Aymar die eerst nog koel reageert “Ik begrijp dat u vijandschap tegen mij voelt, maar ik verzoek u dringend u verder te onthouden van het bezoedelen van mijn eer! …”  Maar de dwaze jongen repliceert met: “Wat? U verzoekt mij – Haha! Heer Aymar, elke ware ridder zou allang met staal hebben geantwoord: waar is die eer waar u de mond zo vol van heeft?!” (Babette, 22) Dat zal de jongen vervolgens weten. In het toernooi delft hij het onderspit en sterft.

In deel 2 van de serie is het bijna vertederend hoe de kleine Basilius van Caulx zijn eerste lessen ridderlijkheid aan de dag legt. Het kasteel van zijn vader wordt beroofd door een groep struikrovers onder leiding van een man met een steenbokschedel op z’n hoofd en een dierenvacht als mantel. Enkele, eveneens ontheemde horigen, broeder Ignatius en Basilius overleven het en schuilen in de buurt als een ruiter arriveert die vaardig met de kruisboog om kan gaan. Het is Eloïse van Grimbergen. Als broeder Ignatius haar welkom heet, corrigeert de kleine man hem: “Ik Basilius van Caulx, enig erfgenaam van mijn overleden vader, de heer van Caulx, ben heer van dit land en deze mensen. Op grond van dat recht nodig ik u graag uit op mijn leen te komen uitrusten van uw tocht, onder mijn beschutting…” (23) Subtiel toont het volgende plaatje zijn deplorabele toestand: een teen die door een kapotte schoen steekt, een vuile mantel. Eloïse, volwassen als zij is, reageert in stijl: “Ik dank u zeer, heer Basilius, hoe kan ik zo’n aanbod weerstaan?” Zo geef je eer en respect.

In het vervolg blijkt dat Eloïse net als Aymar en zijn schildknaap doelgericht op pad. Het hervinden van de torens van Schemerwoude beheerst het leven de laatsten. Aymar is er verjaagd toen hij acht jaar was, vernemen we. (29). “Eloïse is een personage dat gedreven wordt door wraak.” (Helden en Koeien) Zij jaagt op de man met de steenbokschedel. Hij heeft haar misbruikt en haar vader belegerd. Zij wist te ontkomen: “Sindsdien achtervolg ik u,” zegt ze als zij de man met een kruisboogpijl tot stilstand heeft gebracht, “van ruïne tot ruïne, maar steeds kwam ik te laat! … Tot vandaag!” (44) Zo ook hier de sociale orde weer hersteld, de eer van haar vader gewroken. Ook Aymar heeft zijn ridderplicht vervuld, al was hij in eerste instantie weinig enthousiast. Basilius deed een appel op hem: “Vrouwe van Grimbergen is niet langer alleen! Welk doel haar queeste ook moge hebben, het valt samen met het mijne! En nu de voorzienigheid ook u hier gebracht heeft, Heer Aymar, doe ik een beroep op uw ridderlijkheid en verzoek ik u met ons mee te strijden.” (31) Lichte drang van Olivier hielp hem over de drempel. (35, 37)

De beste bijrol  in deze episode is voor het oude mannetje en zijn kip aan een touwtje, Aldegonde. Hermann vertelt hierover in Helden en Koeien: “Een van de nevenpersonages die me erg beviel in Schemerwoude was de oude boer en zijn kip. Ik heb ‘m bedacht nadat ik een oude man in een tuintje zijn kippen te eten zag geven terwijl ik een fietstochtje rond Brussel maakte. Hij naderde op een heel liefdevolle manier een ouwe kip die was neergestreken op een hondenhok en hij praatte ertegen… Ik heb het tedere beeld gebruikt van een oud mannetje dat er alleen is voor zijn dier en ik heb oorzaken bedacht voor die affectie. De ouderling heeft geen familie. Hij wordt uitgescholden, hij dient tot niets. En in de middeleeuwen was men niet mals voor nutteloze monden die moesten gevoed worden. Ik heb dus een klein verhaaltje, parallel aan de hoofdintrige, verzonnen waarin de kip – ook al een nutteloos beest want ze legt geen eieren meer – in de kookpot dreigt te eindigen. Temidden de razernij van de intrige is dit een vleugje menselijkheid.”


Naar aanleiding van: Hermann, Eloïse van Grimbergen (De Torens van Schemerwoude 2)2. Zelhem: Arboris, 1989. Oorspronkelijk in het Frans gepubliceerd in 1985. Scenario en tekeningen van Hermann, inkleuring door Fraymond.
Hermann, Helden & Koeien. Zeldegem, Saga uitgaven, 2014.

Hommage aan de nederigen

“Tussen het huidige Rijswijk en Overschie gingen de mensen sloten graven. Later groeven of delfden zij zelfs een kanaal, de Delff, dat een lengte had van elf kilometer. Een geweldige prestatie voor die tijd (± 1100) die in onze waterstaatgeschiedenis haar weerga niet vindt.” (10) Met groot enthousiasme schetst A.M. Klinkenberg de situatie in de Middeleeuwen in Holland. Zij wijdt ons in in het leven van Jonckvrouw Ricardis die in 1210 geboren wordt als oudste dochter van graaf Willem I en gravin Aleid van Gelre. Zij kreeg na de dood van haar vader in 1222 de opbrengst van het grondgebied van Delft, Delfland en Pijnacker.

Niet iedereen was destijds zo fortuinlijk. Neem nu Babette. Zij is een jonge vrouw in een arme boerenfamilie op het Franse platteland rond 1100. De feodale structuur van geestelijken, ridders en boeren is alomtegenwoordig en dat domineert de verhoudingen. Hermann Huppen neemt Babette als eerste personage in de stripreeks De Torens van Schemerwoude. Het is fictie, maar gebaseerd op een nauwkeurige kennis van het tijdperk. “Het contrast is aanwezig tussen de heren die oorlog tegen elkaar voerden, op vijandelijk gebied jaagden zonder aandacht te besteden aan de boeren en de velden die ze bebouwden. De boeren werden geconfronteerd met epidemieën, hongersnoden, plunderingen. Hermann presenteert ons de ruwe, zware en primaire middeleeuwen die ongemak en onzekerheid uitdrukken.” (website Hermann)

Ridder Aymar is landloos en nobel. Hij zal in de serie bezig zijn het kasteel van zijn voorouders te heroveren. “De torens van Schemerwoude zijn de schoonste en de hoogste die de christelijke wereld kent,” verzucht hij. (12) Schildknaap Olivier staat hem trouw ter zijde. Maar in dit eerste deel komt Aymar nog niet in het centrum van de vertelling. Het is eerder Germain. Hij werkt mee als metselaar aan de bouw van kathedralen. Hij is verliefd op Babette en zij op hem. Helaas komt het niet tot een romance. Voor beiden loopt het slecht af.

Dat de vader Babette bezwaar heeft tegen de verliefde metselaar is nog tot daar aan toe. Dat Geoffroy, de zoon van kasteelheer Eudes, haar te grazen neemt, dat is veel harder. Tenminste, in onze ogen, maar in het waardensysteem van de Franse middeleeuwen beduidend minder. De ridders grappen in het kasteel over de afwezigheid van Geoffroy: “Ik denk eerder dat hij ergens tussen de hooimijten een hooimeid heeft ontdekt!” (7) Dat is echter een vergissing. Hij wordt dood aangetroffen. Doorboord met z’n eigen lans, tijdens de verkrachting van Babette. Metselaar Germain wordt verdacht en moet een godsoordeel ondergaan: zijn linkerhand in kokend water. (18) Als die in drie dagen geneest zal dat het bewijs van zijn onschuld zijn. Germain komt ten slotte vrij (dankzij ridder Aymar), maar kan dan zijn werk niet meer doen en vervalt tot de bedelstaf. Uiteindelijk komt hij terecht in een groepje dieven die zich voordoen als kermisklanten.

Babette is dan al dood en begraven. Haar vader heeft haar doodgeranseld: “Ze heeft ons in het ongeluk gestort. Ja, ze heeft tegen onze heer Eudes gelogen om de moordenaar van de goede ridder Geoffrey te beschermen! En da’s nog niet alles, Heer,” verklaart de boer op vragen van Aymar,  “ze heeft ons bestolen! … haar bloedeigen familie! We hadden het recht om haar te straffen!” (20) Ridders en boeren hebben elkaar in een ijzeren klem. De heren hadden de boeren nodig en boden  bescherming tegen rondreizende benden. Maar de boeren werden arm gehouden en zo kon de loyaliteit aan de heer leiden tot dodelijk geweld tegen eigen vlees en bloed.

Je kunt dit alleen maar met lichte afschuw lezen. De serie heeft vaart, kent fraai tekenwerk en heeft boeiende karakters, onder wie een keur aan vrouwen. Naast Babette zien we de vrouw van heer Eudes, zeg maar de Ricardis in Hermanns middeleeuwen. Zij onttrekt zich aan de mannenwereld (7-8) en ziet meer dan gewone aandacht voor Aymar stuk lopen na de dood van nog een zoon. (29) De wasvrouw en haar meiden hebben een lagere positie, maar wel meer vrijheid dan het boerenmeisje. (40) Het meest vrij zijn de acrobaten. Alda en de clowns hebben hun lot in eigen hand al riskeren zij  als dieven voortdurend diezelfde vrijheid. Toch vormen ook zij een integrerend onderdeel in het maatschappelijk waardensysteem dat we achter ons gelaten. Wij zitten niet meer opgesloten in de standen met de spijkerharde hiërarchieën. Hermann tekent vanuit de huidige tijd de wereld van toen en hij wil er wat mee zeggen. Hij noemt niet voor niets dit eerste deel van een nieuwe stripserie naar dit meisje: “Het is ongetwijfeld voor het eerst dat ik de thematiek van een vrouw als slachtoffer van een domme machomaatschappij gebruikte. Ik voelde een vorm van medelijden voor de vrouw als slachtoffer van die sociale orde. Ik heb het onderwerp sindsdien vaak ter sprake gebracht. Hoewel het personage heel snel uit het verhaal verdwijnt, wilde ik haar naam aan het album geven. Het is een soort hommage aan de nederigen, de genegeerden in het verhaal. Ik wilde geen typisch ronkende titels van ridderverhalen.” (Helden en koeien).


Naar aanleiding van: Hermann, Babette (De Torens van Schemerwoude 1)2. Zelhem: Arboris, 1989. Oorspronkelijk in het Frans gepubliceerd in 1984. Scenario en tekeningen van Hermann, inkleuring door Fraymont.
Hermann, Helden & Koeien. Zeldegem, Saga uitgaven, 2014.
A.M. Klinkenberg, “Jonckvrouw Ricardis, ca. 1210-1262.” In: Aafje Meijer-Schaap, Siena Mulder-Koster, Joke Krul, Hildegard van Rossum-Poelmann (red.), Delftse vrouwen van vroeger door Delftse vrouwen van nu.3 Delft: Vrouwen Organisatie & Coördinatie Delft, 1996, 9-15

Old Pa Anderson

Pa Anderson gaat wat drinken in het Colored Cafe. Hij loopt even naar achteren en maakt een snelle wip met Louise, een vrouw uit de buurt die daar bedient. “Ah, daar ben je,” zegt ma Anderson als hij thuiskomt, “wel, waar hing je nu weer uit?” (7) Hij zegt niets en zij mompelt: laat maar, regel het later maar met de lieve Heer. Als kort daarna ma Anderson sterft weet heel de zwarte gemeenschap: zij is gestorven van verdriet. Pa is ook verdrietig. Zij hadden ooit de zorg op zich genomen van kleindochter Lizzie. Maar zij verdween acht jaar geleden, zonder een spoor na te laten.

Buzz Cobbs is agent in de stad. Hij heeft in een blanke kroeg een biertje gedaan. Hij haat zwarten. “Ze hebben een flink lesje nodig. Ze moeten hun plaats weer kennen, net als vroeger.” (9) Onderweg naar huis dwingt hij een jong zwart meisje bij hem in te stappen. Hij misbruikt haar en stuurt haar met dreigementen weg. Thuis gekomen commandeert hij z’n vrouw om eten te maken. Buzz is een machtswellusteling. Als agent kan hij dat dagelijks vieren.

We schrijven Mississippi, 1952. Hermann en Yves H. hebben de maatschappelijke rassensegregatie gekozen voor een one-shot in de Lombardserie Getekend: Old Pa Anderson. “Aan de rassenscheiding kwam officieel een einde in 1954,” schrijft Yves. H in het nawoord met getuigenissen en schokkende foto’s, “na de uitspraak van het hooggerechtshof in de zaak Brown vs. Board. Daarin werd bepaald dat segregatie onwettig was in het openbare schoolsysteem van de VS. De apartheid doofde langzaam uit, maar werd in het zuiden nog twee decennia afgeremd door reactionaire krachten. Dat neemt niet weg dat ook vandaag nog de facto rassenscheiding bestaat. Vooral in residentiele wijken…” Zo, dit duo heeft in 2016 een actuele boodschap met deze strip. En dan gaat het er  natuurlijk ruig aan toe in het Huppenuniversum. Geweld roept geweld op en uiteindelijk verliezers, alleen maar verliezers.

Pa Anderson heeft niets meer te verliezen na de dood van zijn vrouw. Zijn dochter was al gestorven, zijn kleindochter verdwenen, nu zijn geliefde. Als hij dan van vriend Otis een aanwijzing krijgt voor nieuwe informatie over het drama van acht jaar geleden, is elke rem verdwenen. Louise weet dat Lizzie door drie man in een auto werd gedwongen en een van hen was Dixie die werkt in garage Tulsa. De nacht valt en als de ochtend aanbreekt is Dixie met een honkbalknuppel doodgeslagen. Hij heeft dan de verkrachting en moord bekend en de namen van de twee anderen genoemd: Buzz en Chip Cobbs. Chip komt om door een kogel (en zijn vrouw ook) en Old Pa laat zich bij Otis en Emma oplappen om ook de laatste dader te pakken: Buzz. De officiële macht laat het lopen. Een bende blanke mannen maakt jacht op de ontketende grootvader en lyncht hem ten slotte met plezier. Hij druipt nog van het bloed als we het zicht weer hebben op het Colored Cafe met de hond op de weg. Daar begon het verhaal. Het leven gaat door.

Terecht brengt de scenarist het geloof van de zwarte gemeenschap in beeld. Het hoort bij hun standaardvocabulaire en is als vanzelfsprekend in het gewone leven verweven. “Ik vind het verschrikkelijk wat er met uw kleindochter gebeurd is, maar… ik kan alleen maar voor haar bidden.” (Louise, 22, zie ook Emma 46-47). Aan het einde van het verhaal vertelt de zwarte dominee Tissier het verhaal over pa en ma Anderson.
In deze wereld is God niet degene die de situatie verandert. Hermann breekt zich het hoofd niet over de aanwezigheid van God. Ik wel en zie Hem in de Lizzies van deze wereld en in al die getroebleerde schepselen, tot en met de verrotte Buzz toe. Schuld van mensen wordt niet gedelgd met tegengeweld. Dat is het grote gelijk van Hermann. Er is geen uitzicht, alleen maar verdoofd doorgaan. Het leren omgaan met diversiteit en het verwerken van onrecht blijft stukwerk. Deze schepping hangt scheef in haar voegen. De enige die haar recht kan zetten is God zelf. Dat deed Hij toen Hij zei: ik beken schuld. Ik heb het gedaan, hang Mij maar op.
En zo geschiedde.


Naar aanleiding van: Hermann en Yves H., Old Pa Anderson. (Serie: Getekend). Brussel: Lombard, 2016. De oorspronkelijk Franstalige versie werd gepubliceerd in datzelfde jaar. Klik hier voor een korte presentatiefilm van de strip met oude filmbeelden uit het leven van zwart Amerika destijds.

Een hand als de hemel

Anders zijn is levensgevaarlijk. Het is merkwaardig dat ik het kan schrijven en we niet heel lang hoeven nadenken om te snappen dat het waar is. Racisme is een duidelijk voorbeeld. Blanken vernederden zwarten en aarzelden niet sommigen te lynchen. Homoseksualiteit is ook een vorm van gevaarlijk anders zijn, of Jood. De geschiedenis bewijst het en de kunst verbeeldt het.

Dit voorjaar verscheen de vertaling van Kleine handen, een novelle van de Spaanse auteur Andrés Barba (Madrid, 1975). Het begint en eindigt met de dood. “Haar vader was op slag dood, haar moeder overleed in het ziekenhuis.” Dat is de eerste zin. De alwetende verteller laat ons weten dat Marina het ongeluk overleefde. Zij was met haar ouders onderweg, haar moeder zei nog ‘Niet inhalen nu.’ Toen volgde de verschrikkelijke klap. Als haar verwondingen geheeld zijn gaat zij maanden later naar een weeshuis. Van overige familie is in het verhaal geen sprake. Barba neemt ons mee in de leefwereld van een zevenjarig meisje die haar plek moet vinden in een compleet nieuwe omgeving: nieuw huis, nieuwe volwassenen en vooral een nieuwe meidengroep. Zullen zij haar accepteren?

In bijzonder proza komen we bij het noodlottige antwoord. Ook de taal is niet meer wat zij geweest is. “Ze wachtten tot de woorden zouden doordringen. Maar het meisje huilt niet, stort niet in, reageert niet. Het meisje bevindt zich nog steeds aan de rand van de woorden. Of misschien was het alleen maar haar verbeeldingskracht, die tot nu toe gescheiden had gehouden wat op geen enkele manier verenigd kon worden.” (16) Is er taal voor dit verlies? De psychologe kiest voor non-verbaal, tekenen en vooral voor de pop. “Het was een kleine, compacte pop. De psychologe gaf haar die om voor eens en altijd een echt meisje van haar te maken.” (20) Maar dat pakt anders uit. Marina noemt haar pop Marina. In het begin moet het haar helpen om het verleden beter te zien. Maar als Marina in de groep angst en vervreemding oproept is de pop het eerste slachtoffer; en voorbode voor wat komt.

De korte roman kent drie delen. In deel 2 en 3 schakelt de auteur tussen de alwetende verteller en het wij-perspectief van de groep weesmeisjes. In retroperspectief vertellen zij hoe het ging: “…in het begin waren we niet bang.” (32, zie ook 82) Heel mooi neemt het verhaal ons mee naar de aantrekkingskracht en het vreeswekkende van iemand die anders is. Marina heeft iets onhanteerbaars meegemaakt, iets unieks dat moeilijk in gewoon leven te passen is. Dat zij eens in Disneyland was, is nog tot daaraan toe, dat boeit, maar dat zij een litteken heeft van het ongeluk, dat stoot af.

Gaandeweg wordt de angst omgezet in geweld tegen Marina. De pop wordt stukgemaakt. “Rot dan maar op,” zeggen de meisjes tegen haar. “Dit is het moment waarop Marina iets inziet: Ik ben anders. Zoals elk inzicht overstijgt ook dit inzicht de schematische werkelijkheid waar het uit voortkomt, het rijst op uit het slijk van de realiteit, maar reeds gevormd, rond en onweerlegbaar, iets wat er altijd al was: Ik ben anders.” (63) Marina gaat de strijd aan. “Dan zat er niets anders op dan de meisjes haar wil op te leggen.” Heel treffend neemt zij het besluit om niet meer te eten. Dat is innerlijke controle en aanzien in de groep. (65, ik moest aan Noa Pothoven denken en haar anorexia als wapen tegen een gewelddadig trauma) Daarna gaat zij de groep regeren, streng beheersen. In de nacht wordt steeds een van hen tot pop geschminkt en als zodanig behandelt. Maar de meisjes slaan terug: ‘hoer!’ staat er op een ochtend op haar tafel geschreven.

Is het slechtheid, is het onmacht? Verlangen én weerzin bespringt hen. En Marina wil niets liever dan contact, hoe bazig zij ook wordt. De climax is de kwetsbare scene over het aanraken van het litteken. Marina is apart met een van de meisjes. (68v) Zij ontbloot haar schouder en schuift dichterbij. Isolement roept huidhonger op, zij wil contact, fysiek. “’Raak me aan,’ fluisterde ze. Maar het meisje rende weg. Ze hoorde hoe haar voetstappen zich razendsnel verwijderden in de tuin, en even klonken alle geluiden gedempt. In de verte waren de stemmen van de spelende meisjes hoorbaar, maar het liedje paste niet langer bij het ritme van het touwtjespringen, het versnelde als een wilde dans, hun stemmen werden steeds scherper, steeds scheller, bijna onmenselijk. Toen verloor ze het bewustzijn.” (73)

God komt nauwelijks ter sprake. Maar op dit moment zegt de verteller dat Marina de aanraking wilde als een onmogelijk verlangen, “…alsof de hand van het meisje de hemel was en zij hoopte dat die op haar neer zou dalen.” (71) Maar dat doet de hemel dus niet. De schade is onherstelbaar. De verbinding wordt niet gemaakt. Twee volwassenen brengen haar naar binnen. De dokter wordt erbij gehaald en constateert een lichte bloedarmoede. Wat een misser. Dan loopt het vervolgens snel  slecht af.

Het slotdeel is geschreven in de wij-vorm. De meisjes vragen zich af hoe het zo gekomen is. “Wie begon er? We voelden alleen nog maar woede.” (108) Als die is uitgeraasd zitten zij om het stille lichaam heen ‘vervuld van dankbaarheid en blijdschap’. Het andere is weggewerkt. De eenheid is hersteld.


Naar aanleiding van: Andrés Barba, Kleine handen. Amsterdam: De Bezige Bij, 2020. (Oorspronkelijke titel: Las manos pequeñas, uitgegeven door Editorial Anagrama, Barcelona, vertaald door Irene van de Mheen en Jos Kockelkoren)

In de tuin voor het weeshuis staat een beeld van Sint-Anna. Volgens de christelijke traditie was zij gehuwd met Joachim, welgesteld en kinderloos. Als door een wonder krijgen zij toch een dochter.

Ton Brandenbarg, “St.-Anna en haar familie: De Anna-verering in verband met opvattingen over huwelijk en gezin in de vroeg-moderne tijd.” In: Petty Bange, et al. (samenst.), Tussen heks en heilige: Het vrouwbeeld op de drempel van de moderne tijd, 15de/16de eeuw. Nijmegen: SUN; Nijmeegs Museum ‘Commanderie van Sint-Jan’, 1985, 101-127.

“Het verhaal komt in grote lijnen hierop neer. Joachim, een rijk en godvruchtig man uit de stam Juda en het koninklijk geslacht van David, huwt met de vrome maagd Anna uit Bethlehem. Ze verdelen hun goederen steeds in drie delen: een deel is voor de tempel en de tempeldienaren, het andere deel is voor de weduwen, wezen en armen, het derde deel is voor eigen gebruik. Twintig jaar lang blijft hun huwelijk zonder kinderen. Tijdens het feest van de tempelvernieuwing weigert de dienstdoende priester, Ruben of Issaschar geheten, op grove wijze het offer van Joachim te aanvaarden omdat hij geen nageslacht heeft. Diep vernederd trekt Joachim zich terug bij zijn herders. Intussen rouwt Anna om haar verdwenen echtgenoot en haar onvruchtbaarheid. In haar diepste verdriet verschijnt plotseling een engel die uitlegt dat God een bedoeling heeft met het toesluiten van haar moederschoot. Ze zal namelijk op hoge leeftijd nog een dochter baren die als maagd de Verlosser zal voortbrengen. Joachim krijgt van de engel de boodschap dat hij terug moet keren naar zijn vrouw, omdat God een wending zal geven aan zijn lot. Als teken zullen de beide echtelieden elkaar treffen bij de Gouden Poort van Jeruzalem. Aldus geschiedt en na negen maanden wordt Maria geboren.” (104)

In de roman heeft het standbeeld een nogal dubbel karakter. “Van een afstand zag ze er verzoenend uit. Uitnodigend spreidde ze haar armen, slanke moederarmen en toch zwart en onontkoombaar. De uitdrukking op haar gezicht zag je pas goed als je vlak voor haar stond, dan leek het eerder die van een meisje, een kinderlijke uitdrukking die door de ouderdom en zwartheid van het beeld werd tegengesproken. Een kinderlijk oud vrouwtje.” (25, zie ook 31, 34-35, 44, 48, 50, 72)