Karakter

Als je in je vak met een zeker gebrek aan talent of techniek doorzet en goed presteert, dan win je op karakter. Je toont geen karakter als je niet doorzet. Karakter, we noemen het een positieve waarde. Jacob Willem Katadreuffe is een voorbeeld van een jongeman bij wie de keerzijde aan het licht komt. Onverzettelijkheid leidt tot verminking, het opbreken van relaties, tot de meest belangrijke toe, die met vader en moeder.

Katadreuffe is de onvergetelijke naam uit de canon van de Nederlandse literatuur, de hoofdpersoon uit de roman Karakter van F. Bordewijk. “Het meisje Joba Katadreuffe had bij de ongehuwde Dreverhaven een korte tijd gediend, toen was hij bezweken voor haar onschuldig schoon, en zij voor zijn kracht. Hij was niet een man om te bezwijken, hij was een kerel van graniet, met een hart slechts in letterlijke zin.” (7) Dat is taal, kristalhelder. Arend Barend Dreverhaven heeft geen hart voor mensen. De verhalen over de deurwaarder getuigen ervan. Hij zet gezinnen hardhandig op straat en straalt voortdurend uit dat hij het leven onder controle heeft. Joba is ook hard. Zij is dan weliswaar bezweken voor zijn kracht, maar dat was dan ook de enige keer. Zij weigert huwelijksaanzoeken, zij weigert financiële bijstand, zij weigert zich door ook maar iemand te laten imponeren. Zeker niet door Dreverhaven. “Alles of niets, zei hij. Het was de slotsom van zijn overdenking. Want hij had zijn zoon kunnen erkennen, maar hij had het niet gewild, omdat ‘zij’ hem niet had willen huwen. Geen middenweg, alles of niets.” (231) Gespierde taal. Vorm en inhoud zijn een.

Als je opgroeit in het spanningsveld van deze twee karakters, wat doet dat met je? Jacob Willem krijgt van zijn moeder maar weinig over zijn vader te horen en dat zegt al veel. Zij voedt hem op tot zelfstandigheid en tot strijd. Want gaandeweg wordt het een verslag van een jongen doodvermoeiend slag moet leveren om zichzelf te redden. De meest gewone mens in zijn omgeving is Jan Maan, kostganger bij zijn moeder. De rest, ook Stroomkoning en de types op kantoor zijn zo vreemd als hun namen al klinken.

Ik was toch weer verrast door het slot. Het hele boek lang volg je de schermutselingen tussen vader en zoon. Drie keer je zoon tot faillissement drijven en tenslotte pogen hem buiten de orde der advocaten te houden. Geweldig hoe de zoon steeds die strijd manmoedig aangaat en daarmee in feite bewondering voor zijn vader ten toon spreidt: “Na het verhaal van het beslag voelde hij zich trots op zijn vader, hij liet daarvan niets merken, hij verborg zijn gevoelens goed, maar hij voelde zich trots en hij dacht dat van zulk een man ook zoiets te verwachten was.” (74) Het is op dit punt dat de roman z’n titel waarmaakt. In gesprek met zijn vader zegt Katadreuffe: “Ja, ik wil u trotseren. Als u mij daartoe in de gelegenheid stelt dan wil ik het tegen u opnemen. Drevenhaven sloot de ogen opnieuw. Dat was ras, die jongen toonde karakter.” (143, zie ook 193)

Waar de jonge Katadreuffe denkt dat zijn vader hem al zijn leven lang tegenwerkt, zegt deze aan het slot dat hij juist heeft meegewerkt (279). Dat treft Katadreuffe midscheeps. Maar wij als lezers waren al ingelicht. Tegen Joba had Dreverhaven het ons al geopenbaard: “Bij God, zei hij, en zijn toon was op irreële wijze plechtig, ik zal hem wurgen, ik wurg hem voor negen tienden, en dat éne tiende dat ik hem laat, dat kleine beetje asem zal hem groot maken, hij zal groot worden, hij zal, bij God, groot worden!” (229)

Toch is dat nog niet de grootste klap. Die komt namelijk niet van zijn vader, maar van zijn moeder. Nadat Katadreuffe voorgoed afscheid genomen heeft van zijn vader, gaat hij naar zijn moeder. Alleen Jan Maan is thuis, moeder is even weg. Hij ontdekt bij toeval haar spaarbankboekje en ontdekt dat zij elk bedrag waarmee hij haar had ondersteund, had gereserveerd… voor hem. Ook van hem weigerde zij dus ook maar iets. Dat doet letterlijk de deur dicht.

“Hij legde het boekje weer in de mand, hij stond op, een verblinding kwam voor zijn ogen, hij trad aan het raam. Het testament, onwettig, ongeldig, onnodig. Het sublieme testament.
Verdomd, zei hij hees.
Want een man, in ontroering, huilt niet, hij vloekt.” (282)
Hij verlaat het pand en trekt de voordeur achter zich dicht, ‘in het slot’.

Ik kreeg deze roman met Sinterklaas 1978. Ik herinner me dat ik het toen al een indrukwekkend boek vond. Nu des te meer. Hulp vragen en je laten helpen zijn essentiële onderdelen van het sociale leven. Dat heb ik intussen geleerd. Wie dat nalaat beschadigt zichzelf en anderen. Ton Anbeek vertelt in zijn boek over de geschiedenis van de Nederlandse literatuur hoe Bordewijk hier het thema aan de orde stelt van ‘tucht die tot verminking voert’: “Vergeleken met dit feest met de taal is Bordewijks meest bekende roman, Karakter (1937) veel soberder. Maar opnieuw wordt hier de schijnbare zakelijkheid ondermijnd door de beeldspraak: al op de eerste bladzij komen we een ‘kerel van graniet’ tegen. Opnieuw is het thema de tucht die tot verminking voert: in dit geval de zelftucht van de jonge Katadreuffe die leidt tot het afsnijden van zijn meer menselijke kanten: iets wat hem op het eind van het boek tot grote droefheid voert. Daarmee toont de thematiek van Bordewijks werk een opmerkelijke samenhang, door de auteur als volgt verwoord: ‘Van mijn romans, groot en klein, meen ik dit te mogen zeggen: een ondeugd of de overdrijving van een deugd, of schoon niet zonder een zekere indrukwekkendheid, voert uiteindelijk naar den ondergang.’” (164)


Naar aanleiding van: F. Bordewijk, Karakter.19 ’s Gravenhage/Rotterdam: Nijgh en Van Ditmar, 1977. Hij droeg het boek op aan zijn kinderen Nina en Robert.
Ton Anbeek, Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1885 – 1985. Amsterdam: Arbeiderspers, 41996.

Beter dan vandaag

Als ik op bladzijde 304 ben aangekomen, roep ik: “Eindelijk!” Het hoofdstuk heet ‘Aanranding’. Noa Pothoven vertelt eindelijk wat er gebeurd is toen ze elf en twaalf jaar was. Vijf jaren heeft ze uit schaamte gezwegen om de mannen die haar misbruikten en verkrachtten. Nu eindelijk komt ze ermee voor de draad: “Ineens gebeurt het. Na het vijf jaar voor me te hebben gehouden, rolt het uit mijn mond. Ik ben even verbaasd van mijzelf.”

Ik heb haar boek Winnen of Leren met groeiende betrokkenheid gelezen. De eerste hoofdstukken waren verontrustend. Dat Noa weinig eet en soms sondevoeding moet krijgen, is niet prettig. Maar ik voelde het draaien in mijn maag toen ze schreef over het snijden in haar armen. Ik legde het boek even weg. Toch weer verder. Ik werd met deernis vervuld over die akelige stem van de anorexia. Steeds weer die negatieve beoordeling, dat uitschelden. Zij heeft al vroeg in het boek verteld hoe zij tijdens een hardlooprondje door twee mannen te grazen werd genomen. Het is verschrikkelijk om te lezen, ze laat maar weinig aan de verbeelding over. Vanaf dat moment hoop je maar dat ze er met iemand over gaat praten. Haar ouders, de hulpverleners, ze moeten het toch weten, zo alleen snap je toch hoe het eetgedrag en het snijden manieren zijn om te dealen met de chaos in haar hoofd en (her)beleving. Ze zwijgt maar en zij zwijgt maar.

Het wordt dan een hele klus om het boek uit te krijgen. Maar tegelijk raakte ik steeds meer betrokken bij Noa en alle mensen om haar heen. Vaak keek ik hoeveel bladzijden ik nog moest. Ik besef dat het voor Noa in extremo geldt: wanneer is dit afgelopen? Dat is de vraag die steeds duidelijker wordt. Medicijnen, gesprekken, opnames, het helpt allemaal nauwelijks verder. Soms zijn er even momenten van verademing – God zij dank voor de cavia’s, voor Lieve, Mandy en Roland en zo nog wat mensen. Maar wat een verdriet voor alle mensen die hopen op vooruitgang en het toch niet vinden. Nadat het verhaal over de aanranding en verkrachting out in the open gekomen is, wordt het alleen maar erger. Zij krijgt herbelevingen, ziet de mannen steeds weer verschijnen. Dit is psychotisch en gaandeweg begin je te snappen dat zij er helemaal klaar mee is.

Hoe is dit voor haar vader en moeder? Ik begon me met hen te identificeren. Wat een verdriet, wat een machteloosheid, wat een zoektocht naar hoop. Op een gegeven moment hield ik het niet meer droog. Lees even mee: “Na een tijdje komt papa de kamer binnenlopen, hij heeft me een paar dagen niet gezien. Als hij me aankijkt, begint hij te huilen. Ik schrik me kapot, en weet niet echt wat ik moet doen. ‘Noa, je bent vel over been, kijk dan naar jezelf…,’ huilt hij. ‘Het komt wel goed,’ probeer ik hem te sussen. Ik geef hem een kus op zijn hoofd. ‘Nee, het komt niet goed als je zo doorgaat….” (342)

Op 2 juni 2019 overleed Noa Pothoven. Zeventien jaar oud. Zij is gestopt met eten. Van euthanasie in de strikte zin is geen sprake. Dat was wel een van de opties in de loop van de tijd. Alle lof voor kinder- en jeugdpsychiater Roland Verdouw. Hij maakt het bespreekbaar. Dat helpt Noa. Heel treffend citeert zij de spreuk van Loesje: Euthanasie: Als laatste hoop is er de hoop op geen toekomst. (355) Ik geloof dat onze Schepper leven geeft, en dat Hij leven neemt. Ik geloof in de zin van het lijden en verzachting ervan door onbaatzuchtige liefde. Ik geloof in een gebroken werkelijkheid als de realiteit waarin God zichtbaar wordt in de lijdende mens. Christus kan opnieuw gekruisigd worden (Hebreeën 6,6), kan Hij niet ook opnieuw vrijwillig sterven? In 2018 wees de Levenseindekliniek haar verzoek af. Zij vonden dat zij de traumabehandeling moest afronden. “Ik geef therapie nog één laatste kans,” schrijft Noa,  “Als het aanslaat, zal ik daar heel blij mee zijn. Wie weet wat er dan allemaal kan gebeuren. Zo niet, dan is dat verdrietig. Maar dan heb ik er wel álles aan gedaan om beter te worden, en kan ik gaan. Weg van de pijn, weg van de wereld. Dan zorg ik voor de eeuwige rust.”
Het boek heeft een dus open einde. Dat is mooi, net als de titel mooi is. Winnen of leren, zij heeft dat opgepikt van ene Sam: “Noa, er is geen falen. Alleen maar als je opgeeft. Maar als je iets in jouw ogen niet goed doet, zie ik dat als leren. Overal kun je iets van leren. Dus je wint of je leert, je verliest nooit.” (69-70)

Dit jonge, begaafde, gevoelige meisje werd op kapot gemaakt door jongens en mannen. Zij zouden dit boek verplicht moeten lezen, tijdens de straf die zij verdienen. Helaas blijkt nergens dat bekend is geworden wie de daders zijn en of zij verantwoordelijk worden gehouden voor hun misdaad. Noa vertelt over zichzelf, met een groot schrijftalent. Zij heeft alles wat in haar was gebruikt om deze misdaad te hanteren. Wat een moed. Met diep respect denk ik aan alle mensen die om haar heen hebben gestaan, geleefd, gevoeld. “Liefde is soms ook loslaten.” (371) Zo is het.
Het boek eindigt met haar korte gedicht, ontroerend:

Veertje
Vlieg je weg
Even heel hoog
Geen dalen meer
Tot we ergens samenkomen
Hoog of laag
Ergens waar het beter wordt
Beter dan vandaag
(373)

De God van alle barmhartigheid zal haar hartelijk welkom heten.

Naar aanleiding van: Noa Pothoven, Winnen of Leren: Op jonge leeftijd (over)leven met PTSS: depressiviteit, anorexia en zelfbeschadiging. Soest: Boekscout, 2018. Klik hier voor een interview met haar bij de presentatie van haar boek.

Roland Verdouw is kinder- en jeugdpsychiater. Hij heeft haar behandeld en schreef het voorwoord: “Kintsukuroi is in de Japanse cultuur een eeuwenoude techniek waarmee geprobeerd wordt om porselein dat gebroken is repareren. De breuken worden uitvergroot door ze op te vullen met goudlijm. Ze geloven dat wanneer iets is beschadigd, het een geschiedenis heeft en daardoor mooier wordt. Onze geschiedenis laat sporen na in ons hart, lichaam en ziel. Zij getuigen van alles wat we beleven. De kunst bestaat erin om de barsten en scheuren met ‘goud’ te vullen. Littekens van goud, omdat juist die ons sterker en mooier maken.” (9)

“Als ziekte echter expressie is van het lijden van deze tegenwoordige tijd, waarin wij deel hebben aan het lijden van Christus, dan mogen wij Hem ook navolgen in de overgave. We mogen zoeken naar de andere weg, maar als de Vader van ons vraagt om het lijden achter Hem aan te dragen, dan zeggen we ook dat het zo goed is, dat die weg ook door zijn Zoon is gegaan. Dan werken we zolang het dag is en bevelen onze geest in Gods hand als de tijd daarvoor gekomen is. Ziekte is niet de duivel in eigen persoon als personificatie van het Nichtige, maar ziekte is de weg van strijd en zorgen in de gemeenschap met Christus, en als de krachten ons begeven, dan mogen we ook eenmaal zeggen: ‘Het is goed geweest.’ Er is niet nóg een chemotherapie nodig en niet nóg een serie onderzoeken. Ik hoef ook mijn lot niet in eigen hand te nemen, maar ‘ik kan gaan slapen zonder zorgen, want slapend kom ik bij  u thuis.’” (LvK Psalm 4:3; Dr. A van de Beek, Een lichtkring om het kruis, 418-419)

Dromen met Nick

Zachtjes tikt de regen op m’n zolderraam,
‘t ritme van de eenzaamheid.
Die regen zegt wij waren zo gelukkig saam,
maar nu is dat verleden tijd.

Onvergetelijke tekst, gezongen door Rob de Nijs in 1963. De regen vertelt ons iets. Mij spreekt de blomme een tale, dichtte Guido Gezelle in de 19e eeuw. Zo werkt dat bij kinderen in de magische fase, sterker dan bij volwassenen. Daar aangekomen is het niet zo gemakkelijk is om de openheid voor de fantasie voorbij de rationele orde terug te halen.

Hermann Huppen laat het ons zien door Nick. Het jongetje van 8 jaar zit in zijn pyjama. Het is bedtijd, buiten wordt het donker. Hij oefent nog even een menuet van Bach op de dwarsfluit. Als hij het raam open doet waait de muziekstandaard met bladmuziek om, want er hangt onweer boven de stad. Eenmaal in slaap komt Nick Filarmo tegen en samen gaan zij op zoek naar muziek. Dat zal blijken een groot dierenorkest te zijn dat Filarmo zal gaan dirigeren… maar de regen voorkomt de uitvoering. De wolken staan tegen de einder al weer ingetekend. (43) Het verhaal sluit af met Nick die, wakker geworden, de ramen dicht doet om de regen buiten te sluiten.

Maar voordat we zover zijn hebben we de meest wonderlijke figuren langs zien komen. Filarmo citeert Kafka, Mozart, Nietzsche, Goethe en Egmond en Hoorn maar het lukt steeds niet de juiste toon te treffen en de harmonie te vinden. Hermann brengt met humor een hommage aan M.C. Escher en de trap die nooit ophoudt. (32, 34-36) Zijn tekenstijl is helder en vol kleur, schaduwpartijen ontbreken. Maar de wereld is een doolhof en het verhaal is wonderlijk gestoord: alle normale menselijke ordeningen lopen volstrekt door elkaar heen. Op één moment is Nick een beetje bang voor Filarmo (29), maar Hermann houdt zich in. Wie de andere stripseries van deze tekenaar kent, weet hoe hij over de dingen denkt. De achterkaft is onomwonden: “Hermann beweerde in een interview uit 1993 dat 85% van de mensheid onbetrouwbaar is en die bestaat uit mensen die alleen maar wachten op het geschikte moment om je beroven. Hij sprak zich niet bijster juichend uit over de evolutie van de mensheid. Net daarom vormen de dromerige avonturen van Nick een atypisch hoofdstukje in het realistische en rauwe oeuvre van de stripmaker.”

Het zal niet voor niets zijn dat in de eerste verhalen van Nick meneer Bang de tegenspeler is. Hij wil Nick en de dieren in de kooi krijgen en houden. Als Nick zich verzet en de vieren vrij maakt of houdt, ontploft de meneer van woede: Bang! Met de dieren is er dan een moment van vrede en zien we Nick tenslotte weer in zijn bed terug (of er net uit gevallen). Want daar gebeurt het, in de dromen. Vader en moeder roepen, zelf onzichtbaar, steeds vanuit de kamer dat de jongen moet gaan slapen. Als hij dat doet, komt alles tot leven. Ik heb mijn dromen nooit bijgehouden, maar dat het een wonderlijk ongeordend geheel is, is helder. Dat er veel angst in verborgen ligt, dat is ook waar. Dat de angst in een dreigende complexe wereld overwonnen wordt door vindingrijkheid en samenwerking, dat is typisch de boodschap van Hermann in heel zijn werk. Zo atypisch is de Nick-serie niet.

In 1991 kwam Michel Van Roye, wethouder van openbare ruimte en het leefmilieu van de stad Brussel, samen met het Belgisch StripCentrum, op het idee om een stripparcours te maken. Zo kun je wandelen langs wanden en muren met stripafbeeldingen. Uit Hermanns werk viel de eer te beurt aan Nick en zijn dierenvrienden. Het fresco is vanaf oktober 1999 zichtbaar op de hoek van de Rue de Senne en de Rue des Fabriques, in een buitenwijk van Brussel.


Naar aanleiding van: Hermann, Hee Nick! Droom je? Integraal. Zeldegem: Saga, 2017. Scenario van Morphée (pseudoniem Philippe Vandooren, de zwager van Hermann). Inkleuringen: Carla en Vittorio Leonardo.

De serie verscheen tussen 1980 en 1983. “Helaas was het universum te ongebruikelijk en vond de serie zijn publiek niet. Vooraf gepubliceerd in de Robbedoes-krant klampte het jonge publiek zich niet vast aan dit dromerige, poëtische en absurde universum met waarschijnlijk te realistische tekeningen en een intelligent verhaal dat een zekere reflectie vroeg. Hermanns vaste volgers vonden noch de scherpte noch de sfeer van zijn andere verhalen terug. Deze vreemde strip toonde een andere kant van Hermann, maar omdat de verkoop matig bleek (tussen 10.000 en 12.000 exemplaren) eindigde het avontuur na het derde deel. Het was Philippe Vandooren zelf die besloot de handdoek in de ring te gooien.” (website Hermann)

Herinneringen loslaten

Het is moeilijk kiezen: waarover zal ik schrijven? Deze blog over de nieuwste roman van Patrick Modiano kan over de fraaie sfeertekening gaan en of over de filosofische lading van de zomer. Ik kan schrijven over de herinnering en over de eeuwige tegenwoordige tijd. Ik voel me als een toerist, voor het eerst in Rome: teveel mooie dingen, rustig blijven nu. Kies één onderwerp. Ik ga het vooral hebben over het uitvinden van jezelf. Door te schrijven. Ik ben begonnen aan de volgende blog, weer een stuk tekst die me verder zal brengen. Ik vind het heel bijzonder hoe herkenbaar Modiano voor me is. Terwijl ik hem eigenlijk nauwelijks ken.

Ik schreef eerder over In het café van de verloren jeugd. Intussen heb ik de lijst van zijn publicaties gezien. Er ligt nog voor tijden werk. Maar waarom zou ik, vraag ik me af na het lezen van Onzichtbare inkt? “ik ben bang dat het leven, wanneer je eenmaal een antwoord op alle vragen hebt, achter je dichtvalt als een val, met het gerinkel van de sleutels van een gevangeniscel. Zouden we niet liever een paar onbetreden zones in stand houden, waarin je altijd nog kunt ontsnappen?” (103)

Jan Eyben werkt die jaren zestig op proef bij een detectivebureau in Parijs. Hij krijgt de opdracht om onderzoek te doen naar een vermiste vrouw, Noëlle Lefebvre. Hij gaat gelegenheden af waar zij geweest kan zijn, zoekt mensen op en interviewt hen. Hij vindt een klein dagboekje. Even denk je dat wij al lezend deze onbekende vrouw gaan leren kennen. Maar de roman is het boek van de ik-figuur. Een en andermaal wijst hij ons erop dat wij in zijn verslag zitten te lezen: “Vandaag begin ik aan de eenenzestigste bladzijde van dit boek…” lezen we op p.61. Op p.102: “Dit onderzoek wekt misschien de indruk dat ik er veel tijd aan heb besteed – al meer dan honderd pagina’s – maar dat is niet zo.”

Zo is Jan Eyben al schrijvend vooral met zichzelf bezig. Herinneringen aan Noëlle zijn herinneringen aan zichzelf en al schrijvend komen die boven. Wie ze vinden wil moet ze niet dwingen, maar gewoon gaan schrijven zonder doorhalingen. “En dan zijn er altijd een paar details die je om een of andere reden had vergeten of verdrongen en die, in die ononderbroken stroom van woorden en zinnen, allengs uit de diepten van je geheugen naar de oppervlakte stijgen.” (75) De vraag is dus waarom Jan eigenlijk zo in Noëlle geïnteresseerd was.

De roman is het verslag van de zoektocht jaren later. Hoe betrouwbaar is zijn geheugen eigenlijk? Schitterend is hoe hij soms de leugen tot waarheid ziet worden en de droom werkelijkheid. Hij vertelt aan iemand (om die ander informatie te ontfutselen) dat hij Noëlle een aantal keren ontmoette in een café aan de boulevard des Capucines. (24) Later zit hij er weer en denkt eraan terug: “En terwijl ik zat te wachten, vroeg ik me af of het wel een leugen is geweest.” (66) Eén van de verkoopsters van Lancel (waar Noëlle kort heeft gewerkt) loopt een stukje met hem op, in vrij stevige pas: “Het zou gemakkelijker en veiliger zijn geweest als ik haar een arm had gegeven, maar dat zou ze waarschijnlijk ongepast hebben gevonden.” (67) Even later geeft zij hém een arm. (70) Het leven is onbeschrijflijk toevallig en elke beschrijving is een selectie met een belang. De gevangenis waarvan je je afvraagt waarom je die wil maken voor jezelf. Voorin het boek staat een motto (van de voor mij verder onbekende Maurice Blanchot): “Wie zich iets wil herinneren dient zich over te geven aan de vergetelheid aan het risico dat absolute vergetelheid met zich meebrengt en aan het gelukkige toeval dat de herinnering dan is geworden.” De roman biedt precies dat.

En nog veel meer. Want vanaf p.112 gaat de roman over in de derde persoon, geschreven door een alwetende verteller. Noëlle woont in Rome en ontmoet een man. Een Fransman die haar galerie binnenkomt ‘…alsof hij in het diepe sprong.’ (113) Zij lijkt hem te kennen. Of toch niet? Misschien als ze hem morgen weer ontmoet. “Morgen zou zij als eerste beginnen te praten. Ze zou hem alles uitleggen.” (142)

Zo, weer een blog klaar.


Naar aanleiding van: Patrick Modiano, Onzichtbare inkt. Amsterdam/Antwerpen: Querido, 2020. Oorspronkelijke titel Encre sympathique, uitgegeven bij Gallimard, Parijs, 2019. Vertaald door Maarten Elzinga.

Modiano laat Jan Eyben iets zeggen dat me op onderzoek deed gaan: “Nooit eerder had Parijs me zo vriendelijk en zo vertrouwd geleken, nooit was ik zo diep doorgedrongen in het hart van de zomer, dat seizoen dat door een filosoof wiens naam ik ben vergeten met metafysische jaargetijde werd genoemd.” (6, zie ook 139-140 over zomerbus en winterbus). Wie zou die filosoof zijn? Ik dacht ineens aan Ton Lemaire en zijn boek Met open zinnen: Natuur, landschap, aarde uit 2002. Ik kwam uit bij deze passage: “Wat betreft de volle zomer moet ik misschien verschil maken tussen onbewolkte, heldere en niet al te hete dagen (zoals ze ook  in de nazomer of vroege herfst kunnen voorkomen) en de grote hitte van de hondsdagen. In het eerste geval lijkt het aardse leven een zekere perfectie te tonen en een harmonie te suggereren tussen ons en de wereld. We kunnen ons sereen, kalm en vol vreugde voelen. Het is trouwens interessant om te weten dat in het Latijn het woord ‘serenus’ primair de heldere, onbewolkte hemel aanduidt en pas secundair slaat op de menselijke gemoedsgesteldheid die door een dergelijke heldere hemel wordt opgeroepen. Net als in het Duitse ‘heiter’ en ‘Heiterkeit’ – met ongeveer dezelfde betekenis –  wordt dus met een en hetzelfde begrip een aspect van de buitenwereld en een gevoelstoestand van onszelf weergegeven.” (35)

Onmogelijke opdracht

Een locomotief die van een klif stort en zo een Chinese jonk naar de kelder jaagt. Dat is niet alledaags. We zijn dan in de sfeer van Ethan Hunt in de filmserie Mission Impossible. “Een jonk bombarderen met een locomotief… met zo’n verhaal moet je nooit naar de psychiater gaan. Want hij stopt je zo in een gekkenhuis!” Aan het woord is Barney Jordan. Hij is de ruwe zeeman, side-kick van de good looking Bernard Prince, kapitein van de Cormoran. De stripserie van 13 albums werd tussen 1966 en 1978 geschreven door scenarist Greg en getekend door Hermann. De avonturen vragen niet om een reality-check, maar weerspiegelen wel een Hermann Huppenwereldbeeld. Gevaar dreigt van mens en natuur, lef en samenwerking bieden uitkomst.

Greg heeft een oud idee opgeduikeld: een interpol-agent die zorgde voor een jonge indiaan. In het korte verhaal Kaartjes met een verrassing zien we de jonge hindoe Djinn met tulband. Deze eerste losse verhalen zijn opgenomen in Bernard Prince: Gisteren en vandaag. Het eerste echte album uit 1969 is een bundeling van twee verhalen: De piraten van Lokanga en Generaal Satan. Vooral dat tweede verhaal is de voorbode van wat de serie te bieden heeft. Sterke sferen uit allerlei delen van de wereld (dit keer het Verre Oosten), zeetochten met het jacht de Cormoran (Aalscholver), onmogelijke opdrachten met een goede afloop. Schurken zijn meedogenloos en wraakzuchtig. Vrouwen spelen een marginale rol en komen meestal in de problemen. Heel diep gaat het niet, tenzij je stil staat bij de permanent aanwezige goed en kwaadstereotypen. Hermann is heel beslist over de aanwezigheid van geweld in deze kosmos en dat is bepaald geen oppervlakkige observatie.

Het aardige wel dat juist de schurk uit dit eerste deel een ontwikkeling doormaakt. Avonturier Wang-Ho is bekend als Generaal Satan. Hij wil de vracht van Prince voor het Fort van de Duizend Wolken incasseren. Hij doorziet de afleidingsmanoeuvre van de Cormoran en zo krijgen we achtervolging door een stel met kanonnen bewapende Chinese jonken. Daarna nog een woeste rit met een roestige trein die ten slotte wordt ingezet als bom op de jonk van Wang-Ho. Gekkenhuis dus.
Maar in deel 3 van de serie zien wij de dikke Wang-Ho terug. (zie het slotbeeld in deel 1: “Denk je dat generaal Satan voorgoed verdwenen is?” vraagt Djinn) Wraak is vanzelfsprekend het motief: “Er staan de heren daar buiten nog meer verrassingen te wachten, want eens heb ik gezworen, dat ik de beledigingen mij aangedaan zou wreken.” (De hel van Suong-Bay, 1970, 8). Toch overleeft hij dan opnieuw de avonturen en zo komen we hem weer tegen aan het begin van deel 11: De Nevelburcht uit 1977. “Merci, Wang-Ho,” zegt Prince, “ik luister wel staande of moet ik je ‘Generaal Satan’ noemen, zoals in de goede oude tijd?” “Dat is lang geleden, Prince, heel lang geleden. Maar jij en ik hebben een goed geheugen. We hebben elkaar leren waarderen. Laten we dat niet vergeten. Dat is de reden van mijn uitnodiging. … Ik ben een machtig man, Prince. Alles hier is van mij. Jij en je vrienden kunnen hier niet weg zonder mijn toestemming. En misschien met een beetje geluk, als we het met elkaar eens worden…” (9)
Op de website van Hermann Huppen lees ik over Wang-Ho: “Maar zijn laatste verschijning in De Nevelburcht verfijnt zijn karakter en laat het zien in een vriendelijker, bijna sympathiek licht. Hierin voorspelt hij de nieuwe trend in actie-strips: de slechterik, hoe slecht hij ook is, kan niet langer dit monolithische, ongenuanceerde personage zijn dat de held tegenwerkt voor puur plezier. Een minimum aan psychologie is vereist. De samenleving is geëvolueerd, volwassen geworden; Bernard Prince en de personages die in de serie voorkomen ook.”

De serie ontwikkelt zich door de jaren tot een volwassen strip. De oer-Prince is gemodelleerd naar de acteur met wit haar, Peter van Eyck. De keurige man in een regenjas eindigt als een moderne, hippe superfitte jongeman in polo-shirt. Welgesteld is deze vrijbuiter (kon zijn dagelijks werk opgeven blijkbaar, om wat rond te toeren met z’n jacht), stoer en actiegericht. Op de kaft van deel 1 zien wij Prince roken, maar ook dat gaat over. De kaft van Bernard Prince: Gisteren en vandaag is de man die zijn lichaam heeft afgetraind. Daar past geen nicotineverslaving en gebrek aan conditie meer bij.
Prince wordt ook niet gehinderd door aantrekkelijke vrouwen. Pas in het verhaal De gijzelaar (slot van Bernard Prince: Gisteren en vandaag) zien we eindelijk de vriendin van Bernard Prince, Mélanie. Ze is niet betrokken bij de actie. Op de Hermannwebsite lezen we dan ook terecht: “Hierin innoveert Greg op geen enkele manier, wat de passieve rol van vrouwen in strips destijds bevestigde.”


Naar aanleiding van: Hermann & Greg, Bernard Prince 1: Generaal Satan en De piraten van Lokanga. Brussel: Le Lombard, 1969. Klik hier voor de Hermann Huppenwebsite.
Hermann & Greg, Bernard Prince: Gisteren en vandaag. Brussel: Le Lombard, 1980.

Hermann, Helden & Koeien. Zeldegem, Saga uitgaven, 2014: “Toen ik mijn samenwerking met Greg startte voor de eerste kortverhalen was er nog geen precies idee over wat we zouden doen. De zin was er niet om een nieuw personage te verzinnen. Het bestond uit reeds bestaande elementen uit Héroic-albums, getekend door een zekere Becker, denk ik… Greg hernam en veranderde het scenario en doopte de held om in Bernard Prince. Ik weet het niet meer zeker, maar die verhalen zonder grootse toekomst las ik maar vanuit de verte. Ik ben geen grote striplezer. Greg wilde een personage met witte haren en toen dacht ik meteen aan een ondertussen gestorven acteur, Peter Van Eyck, die ik fysiek interessant vond.”