Witte, droge rivierbedding

“Zolang ik zweeg, teerden mijn botten weg, kreunend leed ik, de hele dag,” dichtte koning David eens. (Psalm 32,3) Hij bracht daarmee een algemene waarheid onder woorden. Leven met een geheim is als het dragen van een last. Biechten over wat er gebeurd is, lucht op: “Toen beleed ik mijn zonde, ik dekte mijn schuld niet toe…” Maar zwijgen heeft niet alleen effect op jezelf, ook op anderen. Wat doet het met je als je als kind na jaren hoort dat je oom een relatie heeft gehad met je moeder? Als je vrouw op een bepaald moment vertelt dat zij altijd op de hoogte is geweest van de affaire met haar beste vriendin?

De waarheid maakt vrij, maar creëert soms ook diepe kloven. Dat blijkt in de korte roman Het Jachtgeweer van Yasushi Inoue: Jōsuke Misugi gaat vreemd met Saiko. Midori is de vrouw van Jōsuke en zij komt er al snel achter maar zwijgt erover. Rond het sterven van Saiko leest haar dochter Shōko de dagboeken van haar moeder en ontdekt dat de verhouding dertien jaar heeft geduurd. Kort na het overlijden van Saiko krijgt Jōsuke drie brieven. Shōko vertelt hoe onthutst zij is. Het beeld van de aardige oom is kapot en de boodschap is: ik wil u nooit meer zien. (33) En tante Midori ook niet. Midori maakt ook een einde aan de relatie met Jōsuke: zij vraagt echtscheiding aan. (52) In de brief van Saiko krijgt Jōsuke te lezen dat Saiko zich altijd schuldig heeft gevoeld: ‘Zonde, zonde, zonde!’ (20, 25, 26, 29, 56) Hoe gelukkig zij ook met Jōsuke is geweest, innerlijk heeft zij er diep onder geleden.

Het verhaal speelt in Japan. Yasushi Inoue (1907-1991) is een Japanse woordkunstenaar. Als de Nederlandse vertaling al zo fraai is, hoe mooi moet het Japanse origineel dan wel niet zijn? Zwijgen heeft in het Verre Oosten soms een ander soortelijk gewicht dan hier. De kunst van het respect is daar hoger ontwikkeld dan hier. De vormelijkheid die de opborrelende emoties inkadert, vinden wij terug in de brieven. De harde boodschappen worden duidelijk maar heel beleefd overgebracht. Maar het neemt de diepe vervreemding van deze mensen niet weg.

Nu is de novelle nog subtieler in elkaar gestoken. Want het eigenlijke verhaal speelt een paar maanden later. Op een dag kort na het overlijden van Saiko en het ontvangen van de drie brieven wandelt Jōsuke Misugi naar de jachtgronden op de Amagi-berg. Daar passeert hem een onbekende. Dat is een dichter die op verzoek van een vriend een gedicht schrijft in het blad Vrienden van de Jacht. Zelf geen voorstander van de jacht tekent hij in het gedicht een jager naar het model van Misugi. In de tweede strofe herplaatst hij de jager in een verlaten landschap: “Dan zie ik in gedachten de jager niet in de vroege winterse kou van de Agami, maar achter hem strekt een verlaten, witte, droge rivierbedding zich uit.” (10) Een paar maanden later, in het voorjaar van het volgende jaar, krijgt de dichter een brief van de hem volkomen onbekende Misugi. Hij heeft het gedicht in het jagersblad gelezen en zichzelf herkend. Hij stuurt hem ook de drie brieven: “Werpt U er een blik op wanneer U er tijd voor heeft. Verdere wensen dan dat U ze leest heb ik niet. Ik wil alleen graag dat U weet wat die ‘witte, droge rivierbedding’ is die ik zelf heb gezien. Mensen zijn dwaze wezens, die graag willen dat anderen weten wie zij werkelijk zijn. Tot nu toe heb ik dat verlangen nooit gehad, maar nu ik van Uw bestaan op de hoogte ben en weet dat U een speciale belangstelling voor iemand als ik aan de dag hebt gelegd, wilde ik U ineens alles vertellen.” (15)

Dit is niet meer particulier, Oosters cultureel, dit is universeel humaan: wij leven in en met elkaar. Wie niet gekend wordt, bestaat niet of leeft onder een zware last. Wie zo de inzet van het verhaal gelezen heeft, kan niet wachten om de drie brieven te lezen. Om dan de terug te keren bij de dichter op de laatste twee bladzijden. En daar treffen we de ‘witte, droge rivierbedding’ weer.


Naar aanleiding van: Yasushi Inoue, Het jachtgeweer.2 Amsterdam: Bananafish, 2018. Oorspronkelijke titel: Ryōjū, gepubliceerd in 1949, later opgenomen in de Verzamelde Werken van Yasushi Inoue, deel 1, Tokyo: Shinchosa, 1995. De vertaling is van Jacques Westerhoven. Ivo Smits schreef de inleiding op de novelle.

Dit is het prozagedicht van de verteller:

Het jachtgeweer

Een grote zeemanspijp tussen zijn tanden geklemd, zijn setter voor hem uit, klom de man langzaam, de graspluimen op zijn pas ontwijkend, zijn laarzen knerpend over vorstnaalden, de vroegwinterse Amagi-berg op. Een gordel voor vijfentwintig patronen, een jekker van verschoten zwart leer, een dubbelloops Churchill op zijn schouder, wat is dit voor man dat hij zich zo koud heeft bewapend met een glimmend stalen werktuig om levenden mee te doden? Terwijl ik de lange jager nakeek, waarom fascineerde hij me zo?

Nadien, op drukke stadsstations of plaatsen van vertier, heb ik vaak gedacht: ‘Ik wou dat ik kon lopen zoals hij – langzaam, stil, koud.’ Dan zie ik in gedachten de jager niet in de vroege winterse kou van de Agami, maar achter hem strekt een verlaten, witte, droge rivierbedding zich uit. En het glimmend gepoetste geweer drukt zijn zware stempel op de al ouder wordende man, op zijn lichaam en zijn geest, en straalt een wonderlijke, bloedige schoonheid uit, die het nooit zal tonen als het op een levend wezen is gericht. (10)

Reldekedel, vriep

Deze week kreeg ik in de nieuwsbrief van de stripwinkel het bericht dat De Generaal integraal verschijnt. Volkomen terecht. De strip van Peter de Smet verscheen in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw en bood humor van de bovenste plank. Laat ik nu heel recent voor 1 euro een tweedehandsexemplaar van De Generaal in vuur en vlam hebben gekocht. Mijn jongere broer had de serie in de tijd van publicatie en ik las gretig mee. Wat hebben we gelachen. En nog steeds hebben de strips hun kracht niet verloren, blijkt bij herlezing.

Het boeiende is dat je bij elke nieuw verhaal weet wat er gaat gebeuren. Zoals Guust van Franquin wel blunderen moet, zo moet de generaal eindigen in de gevangenis van het fort van de maarschalk. De generaal probeert telkens de macht te grijpen en het creatieve is dat er steeds nieuwe middelen worden gevonden. Kijk hier eens even mee naar de poging met een éénpersoons-zeppelin.

Hoeveel kronkels moeten je hersens hebben om te verzinnen dat de macht te grijpen is met groene zeep, allesetende termieten, de moeder van de generaal of met ultrageluid? Lof voor Peter de Smet! Hij is meester in het weergeven van de kinderlijk kortzichtige emotionele huishouding van de generaal. In de episode hierboven komt de professor met idee van de mini-zeppelin. Dan krijgt hij eerst de wind van voren van de generaal omdat hij de instrumentele aanvalswaarde daarvan niet kan inzien. Maar na de uitleg is er geen beter idee dan dat en probeert hij met groot genoegen de op de zeppelin gemonteerde mitrailleur uit op onschuldige ballonvaarders. Soms is er dan een soort hysterische voorsmaak van leedvermaak bij de gedachte dat de maarschalk werkelijk de macht zal kwijtraken. Tenslotte is er de verontwaardiging over de mislukking.

Menig gezond functionerend mens zou twee dingen doen: of je wordt cynisch omdat de wereld je  nooit een succesje gunt en macht uitblijft, of je legt je erbij neer en je richt je goeie energie op andere zaken. Niet zo de generaal. Hij is geobsedeerd door de macht en wil koste wat het kost haar in bezit krijgen. Het generaal-organisme leert niet en dus is er steeds opnieuw die naïeve opgetogenheid bij de volgende poging. Soms zou je wensen zo te zijn. Volwassen worden is een vorm van verlies. Het naïeve kind in ons gaat zich verstoppen achter de conventies en de normen van de groep. Misschien verklaart dat mijn actuele belangstelling voor deze strip: op zoek naar het vrije kind kom ik graag in de buurt van de generaal.

De bijfiguren vormen een ander element van het succes. Neem agent Dreutel, hij verlangt naar de koperen fluit van verdienste, soms zelfs de roodkoperen. (12, 22, 27, 29) Zijn lot is het echter om keer op keer genegeerd, overreden of gelanceerd te worden. De promotie zal nooit komen en toch geeft ook hij de moed niet op.
Maar meer nog dan Dreutel is de tekstbeheersing van Peter de Smet een bron van leesvreugde. In de aflevering Peking-eend zegt de generaal: “Vooruit, soldaat, naar de chinees, we mogen de maarschalk niet laten wachten, anders worden z’n bamiballen koud… ballen overigens die hem nog dun door de broek zullen drentelen, WOEHâRGH! HA HAAA. Ik stik.” (18) De professor maant de generaal tot kalmte, de macht is immers nog niet gegrepen. Maar de generaal kan moeilijk in stilte afwachten. Met diepe bewondering las ik weer hoeveel treffende partikels, kreetjes, oprispingen en hikjes Peter de Smet zijn held in de mond weet te leggen. Let erop bij elke episode, want het behoort tot de essentie van de humormachinerie: reldekedel, gargl, slurp, gnuif, reuh, ping, tok, hareuh, pfrut, vrot, vlep, blop, en ga zo maar door. Formidabel.
Dat er nog vele herdrukken mogen volgen, tot in verre geslachten.


Naar aanleiding van: De Generaal in vuur en vlam. Tekst en tekeningen Peter de Smet. Haarlem: Oberon, 1981

“Peter de Smet (1944-2003) was de oudste zoon van Eduard en Wil de Smet. Hij werkte in de jaren 60 als reclametekenaar. Na in 1964 een stage in Engeland gelopen te hebben ging hij werken in Amsterdam, Antwerpen en Brussel. Ondertussen tekende hij ook strips. Zijn eerste strip, De Generaal, verkocht hij, op aanraden van Bob de Moor in 1967 aan het blad Kuifje, dat de strip echter nooit zou publiceren. Een jaar later verscheen zijn ridderstrip Fulco korte tijd in ‘t Kapoentje. Na 21 afleveringen kwam er abrupt een einde aan deze strip wegens ziekte van de tekenaar. In de tussentijd bleef hij reclamewerk doen.” (Wikipedia)

Bond voor scholieren

Er was een tijd dat het links en hip was om de taalconventies schrijvend aan je laars te lappen. Dan was je sosjalisties en je rookte sjek. Het is overgewaaid maar ineens was ik er weer bij terug toen ik las dat iemand een ekskuus had weten te vinden om verder te gaan. (6.8) Sarkasme kwam ik tegen (27) en een pyjama met een laag uitgesneden front dat puntige borstjes aksentueerde. (37) Er loopt iemand rond met een komplexs (77) en uiteraard gaat het over instinkt (80) en konklusies (89) en perfekt. (111) Niks geen c’s! Dan weet je genoeg. Je bent beland in een uitgave uit de jaren zeventig.

In mijn zoektocht naar jeugdpockets kwam ik terecht bij de serie over Nick Carter. Het was associatief gegaan. De westernboekjes van Conny Coll en Joe Silent lezend schoot me te bidden dat ik als puber ook boekjes las met een licht erotische lading. Mijn ontluikend seksueel besef werd er niet weinig door verhoogd. Het duurde maar even of ‘Nick Carter’ kwam  me in gedachten en een paar dagen later had ik een tweedehands exemplaar in huis: Carnaval van de dood. De halfnaakte vrouw op de cover was het feest van de herkenning. Ik denk dat ik de pockets stiekem uit de bibliotheek leende. Het nieuwe was dat ik nu ineens die vreemde spelling tegenkwam. Dat was ook zo, ja, in die tijd. Maar waarom in deze boekjes die geen andere bedoeling hebben dan verstrooiing bieden voor jongens en mannen?

Hoofdpersoon is Nick Carter. Hij is spion voor AXE-kantoor en Hawk met het ziekenfondsbrilletje is de Baas. Nick krijgt de opdracht naar Rio de Janeiro af te reizen om een zaak op te lossen. Hij kan in het vliegtuig gerust even voelen of Hugo, zijn dunne stiletto, nog in zijn rechtermouw zit en de 9 mm Luger Wilhelmina in de holster. U snapt, dit verhaal speelt voor 9-11 en de verscherpte controles op de luchthavens.
Nick is gealarmeerd door de zoon van Todd Dennison. Deze heeft een plantage in Brazilië en zit in de problemen. Als Nick in Rio arriveert is Todd net vermoord en Nick zou Nick niet zijn als hij niet verbeten en vasthoudend de waarheid boven tafel krijgt. Zit er uitbuiting en onrecht achter? Speelt Vivian een spel en is Maria wel oprecht? Het blijkt vanzelfsprekend groter dan groot want even lijkt het erop dat Fidel Castro ermee te maken heeft (109, 113) en tenslotte zijn het zelfs de Russen (130) die een poging ondersteunen om de regering van Brazilië omver te werpen. Het is vermakelijk eenvoudig en heerlijk overzichtelijk. Stel alleen nergens de vraag of het enige geloofwaardigheid heeft. Het is James Bond op scholieren niveau. Een beetje omhoog kijken naar de grote mensen wereld waarin achtervolgingen en schietpartijen in elk deel een paar keer worden afgewisseld met licht erotische scenes. Het is geen porno en daarom leuk genoeg om op door te fantaseren. Het is grote-mensen-seks voor jongens die nog geen ervaring hebben en toch het gevoel hebben gevonden dat er iets kan gaan komen. En dan krijg je rode wangen bij zoiets:

“Maria kreunde zachtjes. ‘Oh, Nick, Nick,’ zei ze. ‘We eten vanavond laat, goed?’ ‘Hoe later, hoe beter,’ zei hij. Maria bedreef de liefde als een bolero. Ze begon tergend langzaam. Haar huid was roomzacht en haar handen liefkoosden zijn lichaam. Toen hij haar nam werd ze net een wild beest. Half snikkend en half lachend schreeuwde zij het uit van verlangen en opwinding. Snel naar haar hoogtepunt stijgend, veranderden de korte, hijgende kreetjes in een lange kreun, bijna gejank. Toen bleef ze plotseling stil liggen. Toen ze weer helemaal bij haar positieven was gekomen, nestelde zij zich in zijn armen. … Voor het eten neukten ze nog twee keer als twee mensen die op herinneringen verder moesten leven.” (152-153)

Het woord ‘neuken’ zat nog niet in mijn vocabulaire destijds. Het zou nog wel even duren voordat dat zo was. Maar verbeelding was op gang gekomen. Zij is niet meer gestopt.


Naar aanleiding van: Nick Carter, Carnaval van de dood. Amsterdam: Born/Romanpers, 1977. Oorspronkelijke titel: Carnival for Killing. Universal Publishing, 1969 “Nederlands van: Victor Daudey” Klik hier voor de Engelstalige wikipediapagina over de serie.

Liefde is genoeg

Het boek bestaat uit zes hoofdstukken: Ychtyologie, Rhoda, Een legende over goede mannen, Sukkwan Island, Ketchikan en Het hogere blauw. De eerste drie hoofdstukken zijn geschreven vanuit het perspectief van de eerste persoon: de jonge puber Roy Fenn. Dat geldt ook voor de laatste twee. Het hoofdstuk Sukkwan Island bestaat uit twee delen (47-144 en 145-219) en is het meest omvangrijk. Hier vertelt David het verhaal in de derde persoon. James Edwin (Jim) Fenn is de vader van de dertienjarige Roy. Hij neemt zijn zoon mee naar een eiland bij Alaska. Zij proberen te overleven in de wildernis en dat is geen pretje – ik druk me mild uit. De vader probeert in het reine te komen met alle issues uit zijn mislukte bestaan en belast daarmee zijn jonge zoon. Op een dag zit hij met een pistool aan zijn hoofd als Roy binnenkomt.

“Zijn vader zette de radio uit en stond op. Hij stond te kijken naar Roy in de deuropening en toen keek hij de kamer rond, alsof hem een kleinigheid dwarszat en hij zocht naar iets om te zeggen. Maar hij zei niets. Hij liep naar Roy toe en gaf hem het pistool, trok zijn jas en laarzen aan en liep naar buiten. Roy keek hem na tot hij tussen de bomen verdwenen was en keek toen naar het pistool in zijn hand. De haan was gespannen en hij kon de koperen patroonhuls erin zien zitten. Hij ontspande de haan terwijl hij het pistool van zich af richtte en spande hem toen weer, zette de loop tegen zijn hoofd en vuurde.” (143-144)

Deel 2 van het hoofdstuk Sukkwan beschrijft de radeloze weg die zijn vader bewandelt om weer in de bewoonde wereld te komen na dit drama. Je slaat, soms happend naar adem, bladzijde na bizarre bladzijde om en leest hoe hij het verlies toeschrijft aan de jongen zelf, de omstandigheden, andere mensen en zichzelf. Op de vlucht wordt hij ten slotte zelf in het water gegooid om te verdrinken:

“Zijn worsteling leek een eeuwigheid te duren en duurde misschien tien minuten, voor hij verdoofd en vermoeid raakte en water begon te slikken. Hij dacht aan Roy, die niet de kans had gehad om deze doodsangst te voelen, die onmiddellijk dood was geweest. Ongewild braakte hij water en slikte en ademde het weer in en het was als het einde, koud en hard en onnodig en hij wist dat Roy van hem gehouden had en dat dat genoeg had moeten zijn. Hij had alleen niets op tijd begrepen.” (219)

Het echte verhaal is dat David Vann nog drie jaar de zelfmoord van zijn vader vertelde dat die aan kanker was gestorven. In de roman vertelt Roy hoe het ging en hoe hij later de puinhoop van zijn vader probeert te traceren. Zo zoekt hij naar Gloria, de secretaresse met wie zijn de eerste keer vreemd ging. (221-241) Maar in het grote middendeel fantaseert de zoon wat er met zijn vader zou gebeuren als hij, de zoon, zichzelf plotseling van het leven  berooft. Het raakt aan waanzin en het loopt dus uit op de conclusie dat het gaat om liefde. En dat dat genoeg moet zijn. Het is een onthutsend verhaal over trouw van een puberzoon aan een ontsporende vader. Het is bekend dat kinderen tot in het onvoorstelbare trouw zijn aan hun falende ouders. Als de dood elke mogelijkheid tot correctie van beeldvorming wegneemt blijft alleen de verbeelding over. De herinnering is soms niet meer te harden. Wat een toegewijd verdriet: de dood van de zoon leidt ten slotte tot de verlichting van de vader. Te laat.

Maar dan volgen er toch nog twee hoofdstukken. Want Roy leeft en Jim niet. Je gaat als kind van een ouder die zelfmoord pleegt, op zoek. Roys moeder hoeft niet meer boos te zijn. Zij kan de oude-vouw-vol-herinneringen-en-verlangen spelen, zegt ze. Roy besluit dan met: “Ik kan ook vrij goed met de granieten plaat overweg. Ik breng bloemen en ga bij hem zitten, net als vroeger, alleen hoef ik nu geen spaghetti te maken. Ik luister hoe de golven zichzelf vermorzelen, duw een vingertje van het ijskruid tussen de mijne, staar in het hogere blauw, en soms, als ik tussen de hoogste luchtstromingen een vermoeden van een hoopvol, hardnekkig geklapwiek hoor, stel ik me bijna voor dat de vader eindelijk tot leven is gekomen.” (251).

God nog aan toe, hij zegt ‘bijna’.


Naar aanleiding van: David Vann, Legende van een zelfmoord. Amsterdam: De Bezige Bij, 2010. Vertaald uit het Engels door Arjaan van Nimwegen: Legend of a Suicide, University of Massachusetts Press / HarperCollins, 2008

Leonie Breebaart schreef de recensie in dagblad Trouw (4 december 2010): “Het grootste wonder van dit debuut is Vanns vermogen je te laten meeleven met deze puber in het nauw. Zelden lees je zo’n huiveringwekkende beschrijving van de solidariteit die een kind met een falende ouder aan de dag legt.” Alles is fictie, maar gebaseerd op veel uit de werkelijkheid, zegt de auteur zelf in zijn Dankbetuiging. (254)

Klik hier voor een interview met David Vann over het boek.

Gevaarlijke opwarming

Als de opwarming van de aarde één graad Celsius is en niet verder stijgt, zullen we de veranderingen zien doorzetten die nu al gaande zijn. Het is geregeld in het nieuws dat de gletsjers smelten, op de Kilimanjaro in Afrika en aan de Noordpool. Soms denken mensen in dit verband dat de warme gebieden als de Sahara nog verder zullen verdrogen. Maar dat kan wel eens anders uitpakken. “Although the forecasts are tentative and uncertain, both paleoclimatic studies and computer models suggest that the reverse might be true,” lees ik in het boek Six Degrees: Our Future on a Hotter Planet. “As other parts of Africa shrivel in the heat, could the Sahel end up as a refuge?”(41)

 

Ik las recent dit boek van journalist en klimaatactivist Mark Lynas. Hij publiceerde het boek in 2008 als populair leesboek over de tot dan toe bekende resultaten van wetenschappelijke onderzoek naar de gevolgen van opwarming van de aarde. De titel dekt de lading: per hoofdstuk lezen we wat modellen voorspellen over de gevolgen van opwarming met 1,2,3,4,5 of 6 graden Celsius. In het eerste hoofdstuk komt dan de Sahara ter sprake. Er zijn plaatsen waar het kwik oploopt tot 58° Celsius. Maar er zijn andere tijden geweest. Op plaatsen waar nu geen menselijk leven voorstelbaar is, zijn Neolithische tekeningen gevonden (het neolithicum of de jonge of nieuwe steentijd is een prehistorische periode die ca. 11.000 v. Chr. begon, en duurde tot de bronstijd). Opgegraven vishaken wijzen op de aanwezigheid van water waar dat nu niet te vinden is.

 

Lynas verwijst naar foto’s van de space shuttle Endeavour uit 1994. Op de site van NASA kan ik die foto’s vinden. Zij tonen aan dat onder het zand oude rivierbeddingen liggen. Ik lees dat de foto’s onthullen wat het water in het verleden heeft gedaan: “Water leaves its mark on the land, cutting channels and canyons where rivers flowed and leaving depressions where lakes once pooled. In the Sahara, however, these features are filled with sand. A scientist would have to look under the sand to find the imprint of water from wetter climates. These images of the Safsaf Oasis in south-central Egypt do just that: the top image shows the surface of the desert, while the lower image reveals the water-carved rock under the sand.”

 

Lynas vertelt dat de opwarming van het land sterkere moessonregens tot gevolg heeft. De Afrikaanse moesson is zwakker dan die in India, maar dat lijkt te veranderen volgens de modellen. Zou dat de vergroening van de Sahel opleveren? Hij geeft eerlijk aan waar voorzichtigheid geboden is. Het verleden is geen perfecte analogie voor de toekomst. Hij maakt er wel een aardige afrondende opmerking bij: “According to some historians, the greener Sahara of 6,000 years ago as the geographical basis for the mythical Garden of Eden, its original inhabitants expelled not by God for bad behavior but by devestating drying of the climate. While scientists continue to argue over the specifics of the likely climatic future of the Sahara and Sahel, one thing seems clear: Humanity will not be returning to Eden any time soon.” (45-46)

 

De strekking van het boek is helder: opwarming tot boven de twee graden brengt ons in een levensbedreigende dynamiek. Het ‘tipping point’ wordt bereikt (46, 270) en de ene ontwikkeling gaat de andere versterken. Wat er met zes graden opwarming dreigt te gebeuren, is bizar. Maar ook al eerder gaat de klimaatverandering sociaal-culturele gevolgen hebben: grootscheepse migratie en strijd om schaarse middelen. (101,107,125,219,230-237) Daarom moeten we onze uitstoot terugbrengen. Dan zullen we een ‘safe landing’ krijgen, ergens tussen de een en twee graden opwarming. In 2008 baseert Lynas zich op de laatste rapporten van de ICPP (2007) als hij zegt dat we nog een tiental jaren hebben. “This is an urgent timetable, but not an impossible one. It seems to me that the dire situation that we find ourselves in argues not for fatalism, but for radicalism.” (270-271)

 

Het boek zet me in 2019 zeer aan het denken. Aansluitend bij het laatste: hoe verhoudt zich onze verantwoordelijkheid als mensen tot de eigenzinnige evolutionaire gang van de natuur? Ik realiseer me ineens dat het grote verschil met elke vroegere periode van planeet aarde vooral de mensheid is: 6 miljard en groeiend. Ik wil in de toekomst meer aandacht voor deze kwesties vragen in de rol van voorganger. Bewustwording en stimuleren van duurzaam leven door de geloofsgemeenschap waarin ik functioneer, in een combinatie van seculiere en christelijke motieven. M en ik willen zelf het goede voorbeeld geven door verder te gaan met het ontdekken hoe we minder afhankelijk kunnen worden van fossiele brandstoffen. Ik ben intussen het boek aan het herlezen. Ik zoek bronnen op en probeer de laatste ontwikkelingen in beeld te krijgen. Heeft Lynas in 2008 goed gezien wat er nu gebeurt? Ik ben niet alleen aan het denken gezet, merk ik, ik ben ook aan het werk gezet door dit bijzondere boek.

 

Naar aanleiding van: Mark Lynas, Six Degrees: Our Future on a Hotter Planet. Washington, D.C.: National Geographic, 2008

 

 

Eelco den Boer deed me het boek cadeau bij mijn afscheid van de gemeente in Delft, september 2019. Hij schreef er dit bij: “Beste Simon, dit boek heb ik al langere tijd geleden gelezen, en het gaf mij het inzicht dat klimaatverandering niet alleen tot verlies van ecosystemen en soortenrijkdom leidt, maar dat het echt desastreuze gevolgen voor de mensheid heeft. Al lezende kwam ik tot de schokkende conclusie dat klimaatverandering niet alleen leidt tot vele doden door zwaar weer, maar ook tot enorme vluchtelingenstromen vanwege gebrek aan drinkwater door smeltende ijskappen, die mogelijk leiden tot oorlogen…. (p. 102v.)

Onder christenen is er naar mijn idee veel te weinig aandacht voor de verstrekkende gevolgen van klimaatverandering. Met onze – verholen – collectieve olieverslaving laden wij allen een schuld op onze schouders.

Het sluit mooi aan bij één van de laatste preken die je hield in Delft. Bevrijding van deze verslaving, leiderschap, en verandering van mentaliteit en gedrag zijn hard nodig onder christenen. Een uitdaging voor ons allen! Ik wens je alle goeds en veel zegen toe in Zwolle!

Groeten, Eelco den Boer.”