De waarheid moet op tafel

Het eerste boek dat ik las van Joris Luyendijk ging over beeldvorming in de media. In Het zijn net mensen (2006) beschreef hij hoe onze blik op het Midden-Oosten wordt gevormd, gefilterd en gemanipuleerd. Er zijn mensen, groepen, instanties die belangen hebben. Belangen worden niet altijd met eerlijke middelen nagestreefd en bereikt. Daarom verbergen zij graag iets. Of veel. Goed journalistiek vakwerk komt in de mediadynamiek. “Ook in Europa blijkt uit alle kijk-, luister- en oplagecijfers dat mensen liever meeleven met het vertrouwde gezicht van de anchorman dan met de saaie kop van een deskundige. Ze zien liever korte filmpjes over wij tegen zij dan complexe analyses over botsende belangen, laat staan historische achtergronden waar het land slecht uit komt. En ook in Europa worden hoofdredacties primair afgerekend op kijk, luister- en oplagecijfers.” (214)

Onafhankelijke onderzoekjournalistiek is dus nodig. En een podium voor een goed verhaal. En een publiek dat hiernaar wil luisteren. Hermann Huppen neemt dat als uitgangspunt om een sterk verhaal over Afrikaanse neushoornstropers te vertellen. Het is bekend dat in Azië de hoorn van de neushoorn zeer gewild is. “Het wordt vermalen tot een fijn poeder of gefabriceerd in tabletten voor de behandeling van diverse ziekten zoals beroertes en koorts en kanker. Het bedrag dat men bereid is te betalen voor een enkele neushoorn hoorn ligt op de zwarte markt hoger dan het bedrag voor zowel goud als cocaïne. De hoorn wordt ook gebruikt voor artistieke snijwerk. In de Griekse mythologie, werden zij gezegd dat de hoorn de mogelijkheid bezat om water te zuiveren. De oude Perzen van de 5e eeuw voor Christus dacht dat de schepen gesneden uit de hoorn konden worden gebruikt om giftige vloeistoffen te detecteren. Bellen in het water zou de aanwezigheid van een aantal gifstoffen bepalen. Internationale studies komen echter tot een eensluidende conclusie dat neushoorhoorn geen medische eigenschappen bevat.” (klik hier voor de website stopstroperij)

Charlotte is een nog jonge journaliste. In het stripverhaal Afrika van Hermann wil zij reportage maken door enkele dagen met Dario Ferrier op te trekken.

Hij is wachter in een Afrikaans natuurreservaat en hij houdt er onorthodoxe methoden op na om de dieren te beschermen. Hij heeft een militair verleden, hij heeft er nog geregeld nachtmerries over (19, 40, 48). Hij blijkt de oude vaardigheden als commando nodig te hebben om te overleven in de jungle. Want hoewel hij zich niet politiek wil bemoeien, komt hij er – samen met Charlotte – toch mee in aanraking. Het regeringsleger van het land moordt een stam van politieke tegenstanders uit door mortierbeschietingen. (12, 26) Het soort munitie wijst op betrokkenheid van buitenlandse machten. (31) Charlotte maakt foto’s en al snel begrijpt Dario dat het leger weet dat zij getuigen zijn. Er is maar een uitweg: vluchten naar een buurland. Eenmaal daar aanbeland laat hij plotseling Charlotte achter. Zij kan haar verhaal gaan doen om de misstanden aan de kaak te stellen. Als iemand haar vraagt: “Kunt u ons Dario Ferrier beschrijven?” antwoordt zij: “Ik denk dat niemand hem echt kent. Hij blijft een raadsel voor me. Ik weet één ding: hij redde mijn leven.” (53)

Het is een typische Hermann-passage. De mensheid is een destructief geheel. Hebzucht en wraak zijn de mechanismen die de vernietiging aandrijven. Soms zijn er momenten van hulp en redding. Maar het kwaad is een veelkoppig monster. Elke kop die wordt afgehakt is er een. Zo eindigt de strip met een radiobericht: “… het werk van een gek of een terroristische aanslag? Een sportvliegtuigje propvol explosieven is neergestort op het luxeverblijf van het bedrijf Ferguson in Tasmanië tijdens een grote receptie ter ere van de hoofdaandeelhouders. Behalve veel schade zijn er talrijke slachtoffers. Het onderzoek begint pas en…” (56). Wij weten als lezers dat de handelsbelangen van enkele landen op de achtergrond spelen (14-15,19). Dario is op zoek gegaan naar de hoogste laag verantwoordelijken in deze kapitalistische jungle. Ten koste van zijn eigen leven gaat hij de strijd aan. Ook ten behoeve van de dieren in de Afrikaanse savanne. (53)

Hermann is met zijn strip een soort Charlotte. Vanaf de tekentafel wil hij net zo verontrustend zijn. Want hij is verontwaardigd.


Naar aanleiding van: Hermann, Afrika (Collectie Getekend). Brussel, Lombard, 2007.
Joris Luyendijk, Het zijn net mensen: Beelden uit het Midden-Oosten. Amsterdam: Podium, 2006.
Over de andere Afrika-verhalen van Hermann schreef ik eerder de blogs Zorro wint in stripverhalen (over Missié Vandisandi) en Rémy Georget is geen Kuifje (over Terug naar Congo).

Rémy Georget is geen Kuifje

Het lijkt alsof de figuren in de laatste jaren kleiner worden. Hermann tekent mannen en vrouwen meer gedrongen dan voorheen. Sfeer weet hij door kleur uitstekend op te roepen. Dieren zijn goed in proportie, maar de menselijke spelers in de scenario’s hebben naar mijn idee ingeboet aan kracht in de weergave. En niet elk scenario van zoon Yves is overtuigend.

Dat laatste is het geval in Terug naar Congo. Wij volgen Rémy Georget, journalist uit Brussel, op een reis naar Congo. Hij was niet degene die namens de Gazet ‘Le Matin’ (De Morgen) zou gaan. Dat is Alfred Lambillon. Maar het lichaam van Evariste Brancard wordt verdronken gevonden en toevallig komt Rémy erachter dat hij een oom heeft in Congo die aan deze Evariste gelieerd: Célestin. De dood van Evariste blijkt moord te zijn. Dat is ons lezers vanaf het begin helder. Augustin Blom is namelijk na achttien jaar uit de gevangenis vrijgelaten en hij heeft zich voorgenomen wraak te nemen. Met onder andere Evariste en Célestin heeft hij in Congo een grote som geld bij elkaar gehaald zonder ervan te kunnen genieten. Zijn kameraden van voorheen hebben dat wel gedaan en moeten ervoor boeten. Zij bevinden zich in Congo en dus zal de ontknoping daar plaatsvinden.

Tot zover hebben we nog een redelijk motief voor een wraakverhaal. Nu blijkt ook de Belgische koning in Congo op bezoek. “Ik steek mijn hand ervoor in het vuur dat Blom ergens op broedt,” zegt Egide Serpolet, een volgende ex-vrienden van Blom, “Hij wil zich wreken op het verraad van koning Leopold II, reëel of niet. Dit verhaal is helemaal niet afgelopen.” (50)

Het verhaal speelt zich af in 1928 (6,18,23,31,33,50). Toen regeerde koning Albert I (van 1909 tot 1934). Blom heeft achttien jaar vastgezeten, dus het gaat om iets dat plaatsgreep voor 1910. Dat kan dus inderdaad gaan over iets dat koning Leopold II gedaan heeft. Wat dan? We krijgen het uit het verhaal niet helder.
Wel is bekend dat Leopold II nooit in Congo is geweest. Het fenomenale boek van David van Reybrouck over Congo vertelt dit: “Op 1 juni 1885 ontwaakte koning Leopold II in zijn paleis te Laken als een ander mens: naast koning van België was hij vanaf die dag ook nog eens soeverein van een nieuwe staat, de Congo-Vrijstaat. … Leopold II zou vanaf zijn investituur in 1885 tot aan zijn dood in 1909 nimmer een voet in zijn Congo zetten.” (71) Officieel had België dus niets te maken met Congo. Maar door beroerde ontwikkelingen daar komt de koning onder druk te staan om zijn overzees gebied op te geven. “Maar op 15 november 1908 was het zover: op het nationale Feest van de dynastie liet de dynastie de Vrijstaat-Congo los. Die term ‘vrijstaat’ was inmiddels nogal achterhaald voor een gebied zonder vrijhandel, vrije arbeid of vrije burgers. In de plaats was een regime gekomen dat draaide rond een monopolie-economie, dwangarbeid en horigheid. Voortaan zou het gebied ‘Belgisch Congo’ heten.” (111-112)

Rémy verijdelt de aanslag op de Belgische koning. Oom Célestin offert zich op en neemt Blom mee in de ondergang. Een bekend motief in heldenverhalen. De man die als dronkaard door heel het verhaal neergezet wordt, stijgt boven zichzelf uit. Het is te dun in het verhaal om er het statement van de strip van te maken. Rémy wordt gezuiverd van de verdenking dat hij een moord heeft gepleegd en ontvangt als dank van de koning de Leopoldsorde. (55) Op de Hermann-website wordt de vergelijking gemaakt met Kuifje en het lichtvoetige van deze one-shot aangewezen. “…een avontuur dat de stappen volgt van een fictieve Hergé genaamd Rémy Georget (naar Georges Rémi, zijn echte achternaam) op Congolese bodem in een burlesk avontuur… Een soort imaginair ontstaan van Kuifje met een ongebruikelijke en lichte toon die contrasteert met de gebruikelijke productie van Hermann.”
Het zal waar zijn, maar overtuigen doet het nauwelijks.


Naar aanleiding van: Hermann en Yves H, Terug naar Congo. Antwerpen: Glénat, 2013 (vertaald uit het Frans, oorspronkelijke titel: Retour au Congo).
David van Reybrouck, Congo: Een geschiedenis.5 Amsterdam: De Bezige Bij, 2010: “Van de rubberpolitiek had Zuid-Katanga nooit zoveel last ondervonden, maar nu werd de regio meegesleurd in een meedogenloos kapitalisme. Dat bracht Andre Yav, de voormalige boy, tot een hoogst merkwaardige maar erg veelzeggende conclusie: hij besloot dat koning Albert I veel slechter was dan Leopold II, die tenminste nog ‘de wetten van Afrika en Congo respecteerde’! Dat vergde enige toelichting: ‘In de tijd van koning Leopold II aten de boys samen met de blanken aan één tafel. De blanke zag hem als een werknemer. Zij waren niet als de blanken die na Leopold II kwamen. Toen hij stierf, volgde koning Albert I hem op. Die blanken namen strenge besluiten, en hun besluiten waren echt heel slecht. Zij waren het die een slecht soort slavernij brachten voor ons, Congolezen.’” (139)

Kus op de bloedeloze mond

Als Jezus na lang zwijgen de negentigjarige groot-inquisiteur op de mond kust, de bloedeloze mond, dan ben ik diep onder de indruk. In Dostojewski’s roman De gebroeders Karamazov vertelt Iwan het verhaal van de groot-inquisiteur aan zijn broer Aljosja. Al lezend loopt de spanning op. De oude katholieke kerkleider in het middeleeuwse Sevilla loopt verschrikkelijk leeg tegen de Heer. Het zit hem enorm dwars dat Jezus Christus langskomt, genezend en al, op de dag na de terechtstelling van honderd ketters. Daarom heeft Hij de Heer laten arresteren om Hem de volgende dag ook te verbranden. “Antwoord niet, zwijg stil. Wat zoudt u ook kunnen zeggen? Ik weet maar al te goed wat u zeggen zoudt. Maar u hebt het recht niet om nog iets toe te voegen aan uw woorden van vroeger. Waarom bent u ons komen hinderen? Want u bent immers gekomen om ons te hinderen en dat weet u zelf heel goed.” (252, zie ook 254, 260, 263)

Waarom komt u ons hinderen? Deze vraag is terechtgekomen in een recent handboek Christelijke Dogmatiek. Terecht, het is de meest nuttige vraag voor elke nieuwe generatie christenen. Deze vraag helpt je namelijk het laatste oordeel van de Heer voor te bereiden. Dan zal Hij vragen of de kerk Hem gediend of gehinderd heeft. Daarom moet je je nu durven laten hinderen, om op het goede spoor te blijven.
Het mooiste van dit ‘gedicht van de groot-inquisiteur’ is dat er een sterk overtuigd leider aan het woord is. Hij neemt Jezus Christus’ leven en werk zo serieus dat hij meent dat er een verbeterde versie van nodig is. Het springende punt is: Jezus overvraagt de gewone man. Een elite kan de vrijheid aan en meekomen met de rijk van Jezus, de massa echter niet. De groot-inquisiteur heeft het geprobeerd, maar hij kwam tot inkeer: “U verheft u op uw uitverkorenen, maar die uitverkorenen zijn dan ook uw enige bezit. Maar wij zullen alle mensen tot rust brengen.” (261) “Maar ik kwam tot bezinning en wilde mijn diensten niet aan de verdwazing lenen. Ik ben op mijn schreden teruggekeerd en heb me gevoegd bij de schare die uw werk verbeterd heeft.” (263)

Bram van de Beek en Herwi Rikhof noemen in hun boek Wij geloven dit verhaal een van de mooiste en diepzinnigste commentaren op Jezus’ veertig dagen in de woestijn. (60) Jezus heeft de duivel verworpen die hét middel aanbood om de hele mensheid te verzorgen: wonder, mysterie en autoriteit. De mensen kunnen de vrijheid van Jezus’ evangelie niet aan. Daarom is er een strakke leiding nodig. De mensen zullen er zelfs om smeken. De geweldige demon heeft het goed gezien. De Rooms-katholieke kerk is eeuwen geleden hem gaan volgen, in plaats van Christus. De kerk verbetert het werk van de Heer en wil daarom niet dat Hij nu langskomt om in de weg te lopen: de ketterverbranding moet doorgaan en Jezus zal daarom de volgende zijn. “Aldus heeft u persoonlijk de grondslag gelegd voor de ineenstorting van uw koninkrijk,” bijt de groot-inquisiteur de zwijgende Jezus toe, “en daarvoor kunt u niemand anders verantwoordelijk stellen. En wat werd u ondertussen aan de hand gedaan? Er zijn drie krachten, de enige drie krachten op aarde die in staat zijn het geweten van deze zwakke rebellen tot hun eigen geluk te overwinnen en in boeien te slaan en dat zijn: het wonder, het mysterie en de autoriteit.” (258, zie ook 259)

Hier ben ik helemaal in het verhaal opgenomen. Ik ben zelf kerkleider en herken het gevaar van  controle en dwingend kerkbestuur. Voor ketterverbranding zijn we te beschaafd maar het verlangen is sterk om de mensen te zien als kinderen die vaders nodig hebben. Het Bijbelse taalveld en het kerkelijk jargon sorteren daarop voor: God is Vader, wij zijn kinderen, de pastor is herder, de gelovige schaap. Hoe kom je tot een volwassen geloof als je steeds in de positie van kind wordt geplaatst? Ik ontdek dat ook de groot-inquisiteur niet vrij en niet volwassen is. Hij is de ouder, kritische of voedend, die nu eens eindelijk de gelegenheid te baat neemt om de Heer zelf als kind te behandelen. Dostojewski is psycholoog genoeg om te weten wat zo’n razende bejaarde eigenlijk verwacht. “… als de inquisiteur uitgesproken is wacht hij enige tijd op wat de gevangene hem zal antwoorden. Diens zwijgen valt hem zwaar. Hij heeft gezien dat de opgeslotene hem al die tijd rustig en aandacht heeft aangehoord en hem daarbij recht in de ogen heeft gekeken zonder kennelijk iets tegen zijn woorden in te willen brengen. De grijsaard had graag gezien dat zijn gevangene hem althans iets terug zei, al was het nog zo bitter en vreselijk.” (265)
Maar dat doet Jezus niet. Hij laat zich niet manipuleren door deze door onbetwiste machthebber. Hij is werkelijk de Volwassene. Hij neemt zichzelf serieus, hij neemt deze onrustige oude man serieus en ziet de werkelijk behoefte: geliefd worden, dat eerst. “Maar opeens komt de  gevangene op de grijsaard toe en kust de negentigjarige op de bloedeloze mond. En dat is al wat hij te antwoorden heeft. De oude man huivert. Hij trekt in zijn mondhoeken; hij loopt op de deur toe, opent die en zegt tegen de gevangene: ‘Ga heen en kom niet meer terug… kom beslist niet terug, nooit, nooit meer!’ En hij laat hem gaan ‘door der stad duistere straten’. De gekerkerde verdwijnt.” (265)

Jezus’ liefde geeft ruimte voor heling. Maar ook tot je eigen genezing dwingt Hij niet. Als de groot-inquisiteur hem wegstuurt, verdwijnt de Heer. Levend en wel. “Dostojewski laat Aljosja zeggen dat het geheim van de grootinquisiteur is dat hij niet in God gelooft. Misschien is het preciezer te zeggen dat hij niet in de God gelooft zoals die in de prediking, in het doen en laten van Jezus Christus naar voren komt, niet in de God die de Vader is van deze Zoon. De duivel biedt een andere visie aan. De duivel is een theoloog, alleen geen christelijke.” (Van de Beek en Rikhof, 63)

Wat een vrijheid. Mooi is dat Aljosja direct het voorbeeld van de Heer navolgt bij het afscheid van Iwan (266, 267) Ware christelijke vrijheid is bijna onbereikbaar. Maar je kunt er wel in oefenen op momenten die ertoe doen.


Naar aanleiding van: Fjodor M. Dostojewski, De gebroeders Karamazov. Utrecht/ Antwerpen: Veen, 1981. Vertaald uit het Russisch door Marko Fondse. Het ‘gedicht’ (zoals Iwan het noemt) over de groot-inquisiteur is het vijfde hoofdstuk van het vijfde boek, opgenomen in het tweede deel van de roman. In de Nederlandse vertaling te vinden op de bladzijden 249-267. Het is Dostojewski’s laatste grote roman, geschreven tussen 1877 en 1880. “De drie broers Karamazov vertegenwoordigen heel verschillende karakters: Dmitri is de romanticus; Ivan is de intellectueel en atheïst, en daarmee vertegenwoordiger van alles wat Dostojevski verafschuwde; Aljosja is de minst extreme van de drie; hij is aan het begin van het boek een novice en verkeert onder invloed van de oude wijze monnik Zosima. Geloof is voor hem iets vanzelfsprekends waarzonder hij niet kan leven. …  Het hoofdthema is echter geloof tegenover verstand, de vraag hoe je geloof in overeenstemming met je verstand kunt brengen. En ook, naarmate het verhaal vordert, steeds meer de superioriteit van geloof boven verstand, van het intuïtieve weten boven de met feiten gestaafde argumentatie.”  (Arthur Langeveld, Russische literatuur in een notendop. Amsterdam: Bert Bakker, 2006, 70-71).
Bram van de Beek en Herwi Rikhof, Wij geloven: Rooms-katholiek en protestant: één geloof. (De geloofsbelijdenis van Nicea/Constantinopel uitgelegd). Utrecht: KokBoekencentrum, 2019.

Karel van het Reve, Geschiedenis van de Russische Literatuur: Van Vladimir de Heilige tot Anton Tsjechov.5 Amsterdam: Van Oorschot, 1990: “Daar er in zijn werken nogal eens figuren voorkomen met afstotende karaktertrekken – in de Gebroeders Karamazov heb ik niemand aangetroffen met wie ik ook maar een minuut in een vertrek zou willen vertoeven – heeft men bij Dostojevski zelf ijverig naar afwijkingen gezocht, maar behalve zijn norsheid en neiging tot het maken van schulden en zijn hartstocht voor de roulette en zijn nationalistische vooroordelen heeft niemand iets gevonden, of het moest de opgewondenheid zijn die hem kenmerkt en waaraan zo velen van zijn romanfiguren lijden. Als bij Dostojevski A tegen B zegt: laat ons een eindje gaan wandelen, dan is de kans twee op drie dat de reactie van B beschreven wordt als ‘Ja graag, verheugde zich B, ten prooi aan een plotselinge grote opgewondenheid. Ja graag, laat ons vooral een eindje gaan wandelen!’ (335-336)

“Zijn religieuze opvattingen zijn betrekkelijk eenvoudig: centraal staat een grote verering voor Christus, de Christus die leerde dat het heil van de naaste boven alles gaat. Alle schurkenstreken van God, alle twijfel aan Gods bestaan verdwijnen daarbij naar de achtergrond. Moest hij kiezen tussen de waarheid en Christus, dan zou hij Christus kiezen. Daarbij meende hij – en nu komen we bij zijn politieke opvattingen – dat er meer Christus in het Russische zat dan in anderen volkeren. Dat geloofde hij op zeer naïeve wijze. … ‘De ganse bestemming van Rusland ligt in de Orthodoxie, in het Licht uit het Oosten, dat zal stromen naar de verblinde Mens in het Westen, die Christus verloren heeft. Al het ongeluk van Europa is zonder uitzondering gekomen doordat ze met de Roomse Kerk Christus verloren hebben, en daarom besloten hebben dat het zonder Christus ook wel ging.’ Dit soort uitspraken hebben een geweldige aantrekkingskracht op veel Russen gehad en trouwens ook op veel lezers buiten Rusland.” (355-356)

Mislukte messias

De Jezus-trilogie van J.M. Coetzee is afgerond. Het laatste deel, over de dood van Jezus, heeft me niet echt gegrepen. Ook biedt het niet de ontknoping waarop ik hoopte. David kwam in het eerste deel (De kinderjaren van Jezus) aan in een nieuwe wereld en had geen herinnering aan vroeger. In de schooldagen (tweede deel) blijkt hoe moeilijk deze jongen zich aanpast aan de omgeving (en andersom). In dit laatste deel sterft hij. Er lijkt een beweging van volgelingen te ontstaan, maar waarom eigenlijk? Wat had hij te melden?

Volgens Hans Achterhuis in Trouw helemaal niets: “Een mislukte messias dus. Uiteindelijk blijkt David ook helemaal geen boodschap te hebben. Vlak voor zijn dood is hij te moe om die uit te spreken. Simon en Inez, maar ook Dmitri kennen de inhoud  van de boodschap niet.” (Trouw, 19) Simón is de man die zich in het begin over de jonge David ontfermt. Inés is de vrouw die gevonden wordt om de moeder van David te worden. En Dmitri is een man met een misdaad op z’n geweten. Hij wordt een fanatieke volgeling. Het is helder dat de verwijzingen naar Bijbelse personen overvloedig aanwezig zijn. Dat kon je al niet missen vanwege de titels van de boeken. Het verhaal zelf bevestigt het. In zijn Trouw-artikel wijst Achterhuis vakkundig de Bijbelse parallelfiguren aan. Tegelijk laat hij zien hoe Coetzee de serie volstopt met verwijzingen naar de Griekse filosofie (de getallenleer van Plato) en de Europese verteltraditie (Cervantes’ Don Quichot).

In zijn ‘filosofisch leesavontuur’ heeft Achterhuis eerder dit jaar de eerste twee delen geanalyseerd vanuit het perspectief van de utopie. Hij wijst op allerlei overeenkomsten tussen grote utopieverhalen uit het verleden en de wereld die Coetzee creëert in deze Jezus-boeken. Het opvallende in het verhaal van de jongen David is dat hij start zonder herinneringen. Achterhuis vertelt dat een utopieschrijver normaliter een deel van zijn wensdromen projecteert op die nieuwe wereld. Dat is hier niet het geval. Maar het is ook geen dystopie. “Daarvoor is Simón met al zijn verzet tegen de nieuwe orde toch te meegaand.” (260) Het lijkt een oefening te zijn om te ontdekken wat de verhouding tot de werkelijkheid wordt als we onze herinneringen kwijt raken. Komt er dan een betere toekomst? Achterhuis lijkt de psycholoog Draaisma gelijk te geven. Hij stelt dat ons geheugen het dragende beginsel van onze identiteit is.

Op dit punt gaat mijn geloofstraditie meespreken. Gaan wij in het eeuwige leven verder zonder herinnering aan het leven nu? Is dat zo’n herstart a la David en en Simón? Eerst komt het laatste oordeel. Daarvoor heb je je herinnering nodig, lijkt me. Het laatste oordeel gaat om waarheidsvinding, loutering en vonnis. Jezus schetst deze gebeurtenis als een vraaggesprek over vertoond gedrag. Dan kan er in eerste instantie verbazing zijn. “Wanneer hebben wij u hongerig gezien en te eten gegeven?”, maar de uitleg zal een herkenbare situatie naar boven halen: “Alles wat jullie gedaan hebben voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor mij gedaan.” (Matteus 25,31-46) Als de waarheid gevonden is en het vonnis volgt, ook dan is het noodzakelijk dat je erkent dat het vonnis over jou gaat. Onze reputatie is in geding. En Jezus’ karakter. Wil je voor Hem buigen en erkennen als rechtvaardig rechter, dan moet je het kunnen koppelen aan wat in het verleden gebeurd is.

Wordt dan in de loutering het geheugen gewist? Het zou prettig zijn waar het ging om de zaken waarvoor wij ons schamen. Maar treurig is het als het gaat om de herinnering aan diep geluk. Kernwoord van het geloofsleven hier op aarde is verbond. De dialoog die God opent legt verbanden voor het leven. De mens als zijn mooiste schepsel is daarom van nature sociaal en dialogisch. Moeten wij straks een totaal nieuwe verbinding gaan creëren door de interacties met de aanwezigen daar? “De mens blijft mens, inclusief zijn geschiedenis, maar nu doorlicht en getransformeerd met de heerlijkheid van God,” schrijven de theologen Gijsbert van den Brink en Cees van der Kooi. “Deze handhaving van de mens als andere, als naaste, betekent dat personaliteit, relationaliteit en identiteit niet zullen verdwijnen.” (676). Maria van Magdala herkent de Heer als Hij haar bij haar naam noemt. (Johannes 20,16) Wij krijgen een nieuwe naam (Openbaring 2,17) als markering van de nieuwe situatie, zoals Abram op een goed moment verder ging als Abraham. Maar wij zijn daar wie we hier op aarde zijn geworden in nauwe verbinding met God en met elkaar.

De christelijke geloofstraditie denkt dit alles uit op grond van het geloof in Jezus als de gekruisigde die leeft. Coetzee’s David is een mislukte messias. De indruk ontstaat dat ondanks dat er een religie rond hem zal ontstaan. “Aan het eind van het boek laat Coetzee doorschemeren dat ook op de dood van David, een religie, dit keer een variant van het christendom, kan worden gebouwd.” (Hans Achterhuis in Trouw, 19) Cervantes’ Don Quichot heeft voor zover ik weet geen geloofsgemeenschap achtergelaten. Mohammed wel, Siddharta Gautama, de Boeddha, ook. Je moet wel wat te melden hebben wil je mensen inspireren.


Naar aanleiding van: J.M. Coetzee, De dood van Jezus. Amsterdam: Cossee, 2019. Vertaald door Peter Bergsma. Eerder verscheen: De kinderjaren van Jezus (2013) en De schooldagen van Jezus (2016).
Hans Achterhuis, “Messias zonder boodschap.” In: Trouw, Letter en Geest, 23 november 2019, 16-19 (de namen van Simón en Inés staan in dit artikel verkeerd aangehaald, zonder accent op de o en met z in plaats van s aan het slot).
Hans Achterhuis, Coetzee, een filosofisch leesavontuur. Rotterdam: Lemniscaat, 2019.
David Attwell, Het universum van J.M. Coetzee. Amsterdam: Cossee, 2015 (vertaling van: J.M. Coetzee and the Life of Writing: Face to Face with Time.).


“Ik hoor dat je je mama zoekt,” zegt ze. “Mis je je mama?” De jongen knikt. “En hoe heet je mama?” De jongen werpt hem een vragende blik toe. “Hij weet niet hoe ze heet,” zegt hij.  “Hij had een brief bij zich toen hij aan boord van de boot kwam, maar die is zoekgeraakt.” “Het touwtje is gebroken,” zegt de jongen. “De brief zat in een zakje,” legt hij uit, “dat aan een touwtje om zijn nek hing. Het touwtje brak en de brief raakte zoek. Er is overal op het schip gezocht. Ze hebben David en ik elkaar ontmoet. Maar de brief is nooit gevonden.” (De kinderjaren van Jezus, 35-36)

Zorro wint in stripverhalen

De universiteit van Cambridge geeft een kunstschat terug aan Nigeria. Het gaat om een bronzen haan die eind negentiende eeuw door Britse militairen was meegenomen. Het is maar een van de actuele berichten over kunst en dekolonisatie. Het gaat om het rechtzetten van scheef gegroeide verhoudingen. Toch is de werkelijkheid vaak complexer van de gewone burger kan overzien. Wie hebben er bij de onafhankelijkheid in de Afrikaanse landen nog meer van geprofiteerd? Welke inheemse machten hebben belang gehad bij het conserveren of vernietigen van kunst?

Hermann heeft in Missié Vandisandi een naïeve burgerman gekozen als hoofdpersoon. Karl Vandesande is als gepensioneerde landbouwingenieur niet helemaal ondeskundig. Hij publiceerde het boek: Kunst in Equatoriaal Afrika. Maar verder is hij een opa die grapjes met z’n kleindochters maakt, niet van look, tomaten en basmatirijst houdt, sigaretje rookt en boven een boek in slaap valt. In Congo, Afrika mist hij de actualiteit. Hij staat onder douche als het politieke nieuws op tv is. (19-20) Het duurt even voor hij het gekonkel doorheeft en aan het slot van het verhaal gaat het dagelijkse leven in Brussel weer door.
In Afrika is er echter wel het een en ander loos. Zijn oude vriend Seraphin waakt over leeggeroofde museumzalen. Een boa glijdt er rond om ratten te vangen. (16-17) Mensen met grote belangen proberen hun voordeel te behalen of hun rust te behouden: Jacques Schwartz en de mensen van het International Corruption Investigation willen het verkeer van Afrikaanse kunst nagaan. Consul Antoine speelt zijn rol mee en ex-huurling Gus Lismond probeert in de luwte te blijven. Er vallen doden maar Karl Vandesande is Bruce Willis niet. Hij is de antiheld die niet tot grote daden komt. “Mijn eerste one-shot. Vandesande is in het begin het prototype van de antiheld. Het zei me wel iets om uit te gaan van een onschuldige om alle oplichterij van politici te veroordelen. Dat is een thema dat ik graag behandel! Ik moet helaas zeggen dat de interesse voor dat thema niet of nauwelijks wordt gedeeld door het grootste deel van mijn lezers,“ aldus Hermann in Helden & Koeien.

Patrick Dupuis geeft op de officiële Hermann Huppensite een lezenswaardige analyse van het album. Hij vermeldt dat Hermann in 1988 liefde opvatte voor de Seychellen. “Betoverd door deze paradijselijke eilanden wil hij deze prachtige omgeving gebruiken om een ​​van zijn verhalen te ontplooien. Hij ontdekt dat een voormalige huurling, van Belgische origine, een restaurant aan zee heeft geopend. Het feit dat voormalige Europese huurlingen er hun toevlucht in vinden en nu een vredig leven leiden, motiveert hem om over deze mensen met een dubieus verleden te praten.” Het geeft hem bovendien, zo voeg ik toe, de gelegenheid om de Afrikaanse dierenwereld in volle glorie naar voren te halen, zoals de flamingo’s en de olifanten. (27) Fraai weet hij de strijd om te overleven in het dierenrijk parallel te plaatsen aan het menselijke geweld. (31-32)

De compositie van het album zet me aan het denken. Het Afrikaanse avontuur is ingesloten tussen de tekeningen over Brussel. Karl is terug en vermaakt zijn kleindochter en haar vriendin, in het huis van zijn dochter. (5-6) In slaap gevallen zien wij het verhaal zich ontwikkelen vanaf het moment dat Jacques Schwartz zich meldde aan zijn voordeur. (vanaf 6) Hij wordt wakker door het stofzuigen van zijn dochter. (54) Het is of hij nu pas beseft wat er allemaal gebeurd is. Karl gaat checken of hij Schwartz kan vinden op het adres dat hij achterliet. “Schwarz? Dat moet een vergissing zijn. Jacques Schwarz. Bent u wel zeker van het nummer…?” (55) Thuisgekomen vraagt zijn dochter hem om kleindochter Sylvie naar tante Nadine te brengen. Natuurlijk, geen probleem.

Dan volgt de slotplaat. (56) De auto in het verkeer, klaar om een van Brussels tunnels in te rijden. In een kader is alles gekleurd, de zijpanelen blijven in zwart wit. De arm van Sylvies Grote Smurfknuffel steekt uit het raam. Een verzameling van contrasten. De wereld draait door, kunst is zo onschuldig niet en boeven blijven ongemoeid. Gus Lismond tegen Karl: “Karl, die beeldjes van jou zijn het topje van de ijsberg. Als je erop trapt, vriezen je tenen vast! Vergeet de zaak. Zorro wint alleen in stripverhalen of op de  televisie… Good luck!” (51)


Naar aanleiding van: Hermann, Missié Vandisandi. [z.p.] Dupuis, 2009. De Franstalige versie werd gepubliceerd in 1991.
Hermann, Helden & Koeien. Zeldegem, Saga uitgaven, 2014. Over Karl Vandesande: “Ik heb nooit verstopt dat ik me voor hem baseerde op iemand uit mijn omgeving. Om hem meer diepgang en dus meer realiteit toe te kennen, heb ik kleine toetsen aan zijn portret toegevoegd. Bijvoorbeeld dat hij geen tomaten, look en basmatirijst lust. Dat komt echter niet van mijn model, dat ben ik. Ik verafschuw tomaten en ik vind dat rijst naar voeten ruikt! Als je je enkel toelegt op het tonen en uitwerken van iemands avontuurlijke kant, vergeet je de dwaze dagelijksheid. Het is goed om ook volslagen banale zaken te tonen, om de menselijke dimensie van de personages te benadrukken.”