Leven in volheid

Het is echt een issue aan het worden: vlees eten. We worden ons steeds meer bewust van de aanslag die het produceren van slachtvee doet op het milieu. Ook ontdekken wij de kracht van goede vleesvervangers. Ik schat in dat op dit ogenblik (zomer 2019) de helft van onze maaltijden in een week vegetarisch is.

Groeiend inzicht ontstaat door sociale druk en confronterende informatie. Wat dat laatste betreft is Elizabeth Costello de afgelopen weken invloedrijk geworden. Zij is de literaire creatie van de schrijver J.M. Coetzee. Recent verscheen de vertaling van een aantal korte verhalen: De oude vrouw en de katten. Ik moest het kopen. Ik heb de meeste romans van Coetzee in huis, enkele essaybundels en wat secundaire literatuur en de schrijver is de investering volkomen waard. Hij won niet voor niets de Nobelprijs voor de Literatuur in 2003. De zeven verhalen gaat over een oude vrouw, die deze Elizabeth Costello blijkt te zijn.

Bepaald spraakmakend was al jaren geleden haar rede op de universiteit in Appleton, gepubliceerd in 1999 als Lives of Animals (Nederlands: Dierenleven). Of eigenlijk was het de lezing van Coetzee uit 1997 op de Universiteit van Princeton. De prestigieuze Princeton University Press publiceerde de tekst. Maar het is een rede in verhaalvorm en in dat verhaal spreekt Elizabeth Costello de academici toe over het omgaan met en het eten van dieren. Zij schuwt de vergelijking met de holocaust niet.
Het is een ingenieus en confronterend literair proza en pas deze zomer hielp Hans Achterhuis mij te snappen waarom deze kleine rede/roman zo sterk is. Achterhuis houdt zich al jaren intensief met Coetzee bezig en schreef filosofische beschouwingen bij een aantal van zijn romans: Coetzee, een filosofisch leesavontuur. “Bij de kennismaking met Coetzees wetenschappelijke en essayistische werk deed ik een ontdekking waarvan ik bij het lezen van zijn romans al wel een vermoeden had: Coetzee beschikt over een fenomenale kennis van de filosofie.” (60). Toch gaat hij niet beschouwend met de filosofen in discussie, maar narratief. De kritiek “…ligt simpelweg vervat in het gegeven dat hij het personage Elizabeth Costello heeft gecreëerd om de discussie te voeren. Op deze wijze zijn de wijsgerige ideeën die zij uitspreekt geïncarneerd. Ze zweven niet vrij door de ruimte als slimme argumenten, maar worden uitgesproken door een vrouw van vlees en bloed, die met al haar eigenaardigheden en zwakheden wordt geschetst.” (62) De impact maakt het verschil. Achterhuis ziet dat familierelaties onder druk komen te staan door de woorden van Elizabeth Costello en de academische wereld. Dat doen argumentaties van filosofen niet. (63) Het is lichtelijke gechargeerd, maar ik herken het wel. Sluitende redeneringen werken anders dan de keuzen van je geliefde.

Naast zoon John en schoondochter Norma komen we in de nieuwe bundel verhalen ook Helen tegen, Elizabeths dochter. Zij woont en werkt in Nice, Frankrijk en doet een poging haar oude moeder die in Melbourne, Australië woont, tot verhuizen over te halen. Zij kan haar verzorgen op haar oude dag. Naast haar komt een appartement vrij. Elizabeth piekert er niet over en Coetzee is meesterlijk in het beschrijven van de ongemakkelijke discussie die dit oplevert. Costello is bezig met het ouder worden en de vraag welke betekenis zij aan het leven heeft toegevoegd als schrijver. Maakt het creëren van schoonheid mensen beter? Als Helen dat bevestigt, ontspint zich een mooie dialoog:

“Ik ben niet de enige die dat zegt. Anderen zeggen het ook, onbekenden. Tegen mij, in mijn gezicht. Niet omdat wat je schrijft lessen bevat, maar omdat het een les is.”
“Zoals het schrijvertje, bedoel je.”
“Ik weet niet wie het schrijvertje is.”
“Het schrijvertje oftewel de draaikever. Een insect. Het schrijvertje denkt dat het alleen maar op voedsel jaagt, terwijl in werkelijkheid zijn bewegingen telkens opnieuw het mooiste transcendentale woord op het oppervlak van de vijver schrijven, de naam van God. De bewegingen van de pen op de bladzijde schrijven de naam van God zoals jij, die van een afstand kijkt, kunt zien maar ik niet kan zien.”
“Ja, zo je wilt. Maar meer dan dat. Jij leert mensen hoe zij zich moeten voelen. Door middel van gratie. De gratie van de pen terwijl die de bewegingen van de gedachte volgt.” (51)

De verwijzing naar het gedicht Het Schrijverke van Guido Gezelle (1830-1899) is fraai. Maar het is ook de uitwerking van wat leven is volgens Coetzee/Costello. In Dierenleven formuleert zij dat in reactie op Descartes. “Tegenover het denken, het bespiegelen, stel ik het vervuld zijn, belichaamd zijn, de sensatie van het zijn – niet een bewustzijn van jezelf als een spookachtige redeneermachine die gedachten produceert, maar integendeel de sensatie – een hoogst gevoelsmatige sensatie – dat je een lichaam bent met ledematen die de wereld insteken, dat je levend bent voor de wereld.” (34) Helen en haar moeder hebben geen uitsproken Godsbesef maar erkennen wel de wezenlijkheid van het complete bestaan. En de onmisbaarheid van het lichamelijke. Volheid of vervulling is een passende term daarvoor. Het is oer-christelijk. Als de redding van Gods schepping compleet wil zijn, dan moet het lichaam ook gered worden. Dan is een lichamelijk opstanding van de Heer onlosmakelijk onderdeel van het verhaal. De heilige apostel Paulus schreef over Jezus: “Want het heeft de Vader behaagd dat in Hem heel de volheid wonen zou.” (Kolossenzen 1,19 Herziene Statenvertaling, zie ook 2,9)

Als het waar is dat mens en dier levende wezens zijn, en dat leven zijn-in-volheid is, dan is de vraag om welke reden de mens het dier zou eten of voor experimenten zou gebruiken. De ethische discussie kan met filosofische en ethische redeneringen gevoerd worden en inzichten als deze helpen mij. Maar het ‘debat’ voltrekt zich pas echt als actuele en praktische kwestie zodra ik samen met mijn geliefde het menu van de komende week ga samenstellen.


Naar aanleiding van: J.M. Coetzee, De oude vrouw en de katten. Amsterdam: Cossee, 2019. Oorspronkelijke titel: Moral Tales. New York: Peter Lampack Agency. Vertaald door Peter Bergsma.
J.M. Coetzee, Dierenleven. Amsterdam: Ambo, 2001. Oorspronkelijke titel: Lives of Animals. New Jersey: Princeton University Press, 1999. Vertaald door Joop van Helmond en Frans van der Wiel.
Hans Achterhuis, Coetzee, een filosofisch leesavontuur. Rotterdam: Lemniscaat, 2019.


Het Schrijverke
(gyrinus natans)

O krinklende winklende waterding
met ‘t zwarte kabotseken aan,
wat zien ik toch geren uw kopke flink
al schrijven op ‘t waterke gaan!

Gij leeft en gij roert en gij loopt zo snel,
al zie ‘k u noch arrem noch been;
gij wendt en gij weet uwe weg zo wel,
al zie ‘k u geen oge, geen één.

Wat waart, of wat zijt, of wat zult gij zijn?
Verklaar het en zeg het mij, toe!
Wat zijt gij toch, blinkende knopke fijn,
dat nimmer van schrijven zijt moe?

Gij loopt over ‘t spegelend water klaar,
en ‘t water niet méér en verroert
dan of het een gladdige windje waar,
dat stille over ‘t waterke voert.

O Schrijverkes, schrijverkes, zegt mij dan, –
met twintigen zijt gij en meer,
en is er geen een die ‘t mij zeggen kan: –
Wat schrijft en wat schrijft gij zo zeer?

Gij schrijft, en ‘t en staat in het water niet,
gij schrijft, en ‘t is uit en ‘t is weg;
geen christen en weet er wat dat bediedt:
och, schrijverke, zeg het mij, zeg!

Zijn ‘t visselkes daar ge van schrijven moet?
Zijn ‘t kruidekes daar ge van schrijft?
Zijn ‘t keikes of bladjes of blomkes zoet,
of ‘t water, waarop dat ge drijft?

Zijn ‘t vogelkes, kwietlende klachtgepiep,
of is ‘et het blauwe gewelf,
dat onder en boven u blinkt, zo diep,
of is het u, schrijverken zelf?

En ‘t krinklende winklende waterding,
met ‘t zwarte kapoteken aan,
het stelde en het rechtte zijne oorkes flink,
en ‘t bleef daar een stondeke staan:

“Wij schrijven,” zo sprak het, “al krinklen af
het gene onze Meester, weleer,
ons makend en lerend, te schrijven gaf,
één lesse, niet min nochte meer;

wij schrijven, en kunt gij die lesse toch
niet lezen, en zijt gij zo bot?
Wij schrijven, herschrijven en schrijven nóg,
de heilige Name van God!”

Guido Gezelle, Gedichten.14 Utrecht/Antwerpen: Het Spectrum, 1980, 17-18 (1857)

Alle meisjes

Voor Thijs, zomer 2019

Alle meisjes zijn prinses,
want je bent vier
en in gedachten.

De ridders gaan voorop
met pappa en getrokken zwaard.
Geheimen huizen in de stenen,
bomen befluisteren je oor.

Lispeltuut mumt onverstaanbaar:
grijns naar toeval, schreeuw
om een uil, angst schudt
aan de tralies van de kerker.

Maar opa is al bijna zestig, hij loopt
met de koningin achteraan.
Zij denken vast vooruit.

Ik ben gespannen

Ik ben gespannen.
Mijn pinnen komen los uit basisveen
en dertien jaren afzetting van zinnen.
Afgevangen dode vliegen krab ik af.
De oorwurm vlucht. Ik wiebel neer op blote knieën
en zucht dank als het skelet nog soepel knikt.
Handzaam werken we samen aan bagage.

Mijn verwachting ritst weer open
en zet haar zin op nieuw gras, nieuwe hagen.
Grondzeil wil plakken aan de aarde.
Eerst hier het laatste vocht eraf,
dan vegen, schudden, dubbelvouwen.
We rollen naar elkaar.

Ik blaas nog één keer opgelucht,
ontspan in tentenmakershanden.

Spirituele vriendschap

De Heer hield van de mensen, maar Hij koos er twaalf uit en noemde hen vrienden. Met hen deelde Hij meer dan met de rest. Eén van de twaalf was heel speciaal voor Hem: Johannes, de leerling van Hij hield. De Bijbel waardeert vriendschap. Vrienden zijn belangrijk voor mij, ik kan niet zonder. Wat ik niet met M kan delen, deel ik met hen.

 

In Zuid-Limburg en later in de Vogezen spraken M en ik over vriendschap. We lazen voor de tent uit Over spirituele vriendschap van Aelred van Rievaulx (1110-1167). Deze monnik uit de kloosterfamilie van Bernard van Clairvaux schreef dat werkje tussen 1143 en 1160 en het was fijn om verder kennis te maken met de cisterciënzer spiritualiteit. Geheel ingebed in de denkwijze van de late middeleeuwen houdt Aelred ons voor dat je op drie manieren kan kussen: “De lichamelijke kus vindt plaats door samendrukking van lippen; de geestelijke kus door verbinding van twee zielen, de mystieke kus door instorting van genaden door Gods Geest.” (II, 24v) Je weet direct wat het meest begerenswaardig moet zijn.

 

Het boekje heeft de vorm van een dialoog. Dat neemt me voor hem in. Abt Aelred onderwijst dialogiserend jonge geestelijken als Ivo, Walter en Gratianus over de vriendschap. Hij leert hen de voorkeur voor het zwakke, om Christus’ wil. “Niet de toegeeflijkheid ten opzichte van zwakken is in het geding, maar wel de overtuiging dat in Jezus Christus onze zwakheid bewoont, dat de wereld, hoe onvolmaakt, ambivalent en gecompliceerd die ook moge zijn, met goddelijke aanwezigheid is vervuld. Aelred is werkelijk ‘gepassioneerd’ door de idee van de Incarnatie,” schrijft Guerric Aerden in de Inleiding. (25)

 

De definitie van vriendschap ontleent Aelred aan Marcus Tullius Cicero (106-43 voor Chr.): “Vriendschap is eensgezindheid op menselijk en spiritueel gebied, samen met welwillendheid en liefde.” (De Amicitia 20). Dat een klassieke niet-christen een treffende en bruikbare omschrijving geeft is voor Aelred niet vreemd. Vriendschap is namelijk door God in de menselijke natuur gelegd. Door de zondeval is eigenbelang, hebzucht en afgunst de menselijke omgang komen bederven, maar de vriendschap bleef bij de goede mensen. En door Christus leren zijn volgelingen al hun naasten lief te hebben en sommigen als goede vriend trouw te zijn. “God heeft besloten dat wij veel meer mensen in de schoot van de naastenliefde moeten opnemen dan in de omarmingen van de vriendschap. Want de wet van de naastenliefde dwingt ons niet alleen vrienden, maar ook vijanden in onze liefde op te nemen. Vrienden noemen we slechts hen, aan wie wij niet bang zijn ons hart en als wat daarin is toe te vertrouwen; terwijl omgekeerd zij aan ons geboden zijn door dezelfde wet: je vertrouwt de ander en voelt je veilig.” (I,32)

 

De reden om dit jaar Aelreds betoog te gaan lezen lag in discussies over homoseksualiteit. Het voorjaar van 2019 stond er vol van, om te beginnen met de vertaalde Nashvilleverklaring in januari. In de kring van de collega’s bespraken we Hoopvol leven: Gedachten over christelijke trouw en homoseksualiteit. Wolter Rose, jaargenoot van me, zelf homoseksueel, schreef het Woord vooraf bij dit pleidooi voor celibatair leven, door Wesley Hill, assistent-hoogleraar Biblical Studies aan de Trinity School for Ministry in Ambridgde, USA. Hill wil in de traditie van Aelred de vriendschap (her)waarderen, als levensvorm voor celibataire homo’s. Het schijnt dat Aelred homoseksuele contacten heeft gehad voor zijn intrede in het klooster. “Wat Aelred ‘geestelijke vriendschap’ noemde, was een vorm van homoseksuele intimiteit die geen ruimte gaf aan geslachtelijke uitdrukking van erotische passie maar die veeleer – met een recentere psychologische term – sublimeerde of transmuteerde.” (154)

 

Ik ben geen psycholoog, maar ik vraag me af hoe heilzaam en duurzaam gesublimeerde passies is. Maar wat nog sterker opvalt is, dat Hill de vriendschap naar voren schuift in een discussiecontext waarin christenen het heterohuwelijk als de ware en enige vorm van ‘ware intimiteit en oprechte verbondenheid’ voorstellen. (152) Dat perspectief kom ik bij gesprekspartners in mijn kerkelijk kring nauwelijks meer tegen.
Wat ik mooi vind in Aelreds denken is dat hij vriendschap niet alleen in de schepping als ‘van God’ aanwijst, maar ook verbindt met goddelijke verlossing, door Christus. De mens kan wel zonder huwelijk of erotische ervaring, maar een mens kan niet zonder vriendschap. “Het is niet goed dat de mens alleen is,” dit woord uit Genesis 2 geldt niet exclusief voor heteroseksuele relaties, evengoed voor vriendschap. Ik zeg zoiets al jaren in trouwdiensten die ik leid. Ik kan me voorstellen dat een kerkelijk gemeenschap duurzame vriendschappen leert zegenen in publieke erediensten. Het lijkt me geweldig om daarvoor met betrokkenen een mooie liturgie voor te verzinnen.

 

De zomerzon scheen over onze tent. Tegenover me zat mijn lief, mijn vrouw. We zijn al sinds 1979 eensgezind op menselijk en spiritueel gebied. Welwillend hebben we elkaar lief. Ik heb een handvol heel goede vrienden, maar zij is één, uniek. Je gunt het iedereen, de liefde, mystiek, geestelijk, lichamelijk.

 

Naar aanleiding van: Aelred van Rievaulx, Affectus: De spirituele kracht van vriendschap en liefde. Vertaling van de geschriften Over spirituele vriendschap, Toen Jezus twaalf jaar was, Gebed tot de Goede Herder. Vertaling en annotatie: Simon Slijkhuis, Guerric Aerden ocso, Joost Baneke. Inleiding door Guerric Aerden ocso. Budel: Damon, 2010

 

Wesley Hill, Hoopvol leven: Gedachten over christelijke trouw en homoseksualiteit. Franeker: Van Wijnen, 2018. Nederlandse vertaling van Washed and Waiting – Reflections on Christian Faithfulness & Homosexuality, [New York], The Zondervan Corporation, 2010, 2016. Voor de Nederlandse uitgave schreef Wolter Rose een Woord vooraf.
Hill geeft nog het volgende door over Aelreds geschrift: “Een van de aspecten uit Aelreds visie die door de jaren omstreden is geweest, en zelfs heeft geleid tot het censureren van zijn boek in twintigste-eeuwse kloosters, is het feit dat hij erin volhardt dat monniken niet simpelweg geroepen zijn om al hun medebroeders lief te hebben, zonder onderscheid (hoewel dat de basisverwachting was). Aelred schiep ook ruimte voor nauwe verbindingen van wederzijds vertrouwen en genegenheid tussen bepaalde broeders in het bijzonder.” (155, met een verwijzing naar Over spirituele vriendschap I,32)

 

Spookhuis

Victor Frankenstein creëert een monster. Samengesteld uit delen van lijken en tot leven gebracht lijkt het een teken van bovennatuurlijke machten. Maar in feite is het verhaal bedoeld als kritiek op de tijdgeest. Mary Shelley publiceerde het verhaal voor het eerst in 1818, en in 1831 verscheen een verbeterde versie. Philip Tallon, werkzaam bij het Institute for Theology, Imagination and the Arts, maakt in The Philosophy of Horror helder dat het monster een product is van de hoogmoed van de Verlichting. De menselijke (wetenschappelijke) zucht tot creëren en beheersen blijkt vast te lopen: de creatie keert zich tegen de schepper. “… not all scientific exploration produces lumbering, fearsome monsters, but it is significant that the chaotic, regressive, and often supernatural genre of horror was born closely together with the rise of Enlightenment values such as rationality, progress, and a generally naturalistic understanding of de world. Noël Carrol, writing about the genre of horror, therefore appropriately calls horror the ‘underside of the enlightenment’.” (37)

In de roman The Haunting of Hill House vervult dr. John Montague de rol van rationele wetenschapper. Hij is gepromoveerd en wil een boek schrijven over het landhuis met zijn spookverhalen. Hij nodigt mensen uit die sensitief genoeg zijn, selecteert de happy few en wil dat er aantekeningen worden gemaakt. Hij draagt verklaringen aan, geeft een historisch achtergrondverhaal en houdt de leiding. Beheersing en controle. Toch gaat  het mis. Eleanor Vance, een van de deelnemers, overleeft het experiment niet. Als de anderen haar wegsturen om haar bestwil, geeft zij vol gas en rijdt tegen een boom langs de oprijlaan. Het huis wordt weer verlaten en staat er zoals het als jaren stond. Alleen.

Shirley Jackson laat het slot van haar roman terugbuigen naar de opening. “No live organism can continue for long to exist sanely under conditions of absolute reality; even larks and katydids are supposed, by some, to dream. Hill House, not sane, stood by itself against its hills, holding darkness within; it stood so for eighty years and might stand for eighty more.” (1) Hiermee is de toon gezet. Het huis kan door allerlei zintuigelijke sensaties de aanwezigen de schrik op het lijf jagen, uiteindelijk gaat het om de innerlijke huishouding van de mensen. Harde kloppende geluiden horen ze op de deuren, er loopt een beest door de tuin en in het huis, of toch niet? Deuren vallen spontaan dicht en het wordt heel koud op sommige plaatsen en momenten. Terwijl dr. Montague oplossingen verzint, volgt de lezer vooral de monologue interieur van Eleanor. Zij heeft jarenlang voor haar moeder gezorgd. Zij is bekaf. Met haar zus en zwager heeft zij ruzie gemaakt over haar vertrek naar Hill House. Zij hoopt eindelijk eens ergens liefde te vinden. In haar hoofd komt een steeds regel van Shakespeare terug: “Journeys end in lovers meeting, every wise man’s son doth know.” (Uit het toneelstuk Twelfth Night) Eerst flarden (15, 19, 23, 25) en later meer, die lijn trekt de schrijfster door het hele verhaal heen. (30, 40, 66, 69, 100, 113, 164, 181) Is Theodora de liefde, wordt het Luke? Uiteindelijk geen van beide. Het tragische is dus dat zij niet bij de groep mag blijven. Het verblijf in het huis heeft haar onvolwassenheid en onzekerheid aan het licht gebracht. Spookt het in het huis of in haar hoofd? De grenzen beginnen te vervagen en ten slotte voelt zij het huis: “She stood with her back against the door, the little mists of Hill House curling around her ankles, and looked up at the pressing, heavy hills. Gathered comfortably into the hills, she thought, protected and warm. Hill House is lucky.” (170, zie ook 165, 178)

Laura Miller schreef een informatieve inleiding bij het boek. Zij is journalist en recensent, onder andere voor de New York Times Book Review. Zij analyseert sterk: “Hill House will force her to acknowledge that she will never be free, that her dreams of leaving her corrosive past and her family behind are illusions, that wherever she goes she will only find the same hell she was running away from. Escape is a mirage. This is de real horror of Hill House.” (xvii)

Zo komt het horrorthema terug bij z’n kern. Het gaat om de onderkant van de Verlichting. Kan een levend organisme de ‘absolute realiteit’ aan zonder te dromen? Hard wetenschappelijk materialisme en gebrek aan verbeelding, het is niet te verdragen. Het is ongezond. Je wordt er gek van. Hill House vormt geen gezonde omgeving. Het verbindt niet. Wat daar rondloopt, loopt alleen.
Dat zijn de vragen die het boek stelt: hoe ben ik echt met mensen verbonden en hoe richt ik mijn materiële omgeving zo in dat ik wel gezond blijf?


Naar aanleiding van: Shirley Jackson, The Haunting of Hill House. New York: Penguin Books, 2006. De eerste druk werd gepubliceerd in 1959 bij The Viking Press. De eerste Penguin-uitgave kwam in 1984. Laura Miller schreef bij de 2006 editie de introductie.
Netflix produceerde een tiendelige serie geïnspireerd op deze titel. De eerste episode opent met de startalinea van het boek. Veel namen uit het boek keren terug. Verder ontwikkelt de serie zich vrij van het boek. De Nederlandse acteur Michiel Huisman speelt een hoofdrol. Bij vergelijking concludeer ik: beeld en geluid veroorzaken toch andere schrikeffecten dan de leesverbeelding.
Philip Tallon, “Through a Mirror, Darkly: Act-Horror as a Medium for Moral Reflection.” In: The Philosophy of Horror (edited by Thomas Fahy). Kentucky, The University Press of Kentucky, 2012, 33-41.