Heel verrijkend

“Vader! Breng mij naar de koning.” Met deze opmerking brengt Sheherazade haar vader tot wanhoop. Hij is de vizier van koning Sjahriar. Deze koning van de Sassaniden-dynastie had aan zijn minister de opdracht gegeven om meisjes voor hem te regelen. Niet uit liefde, maar uit wraak. Hij voelde een diepe woede tegenover vrouwen. Zijn eigen vrouw bleek hem te bedriegen toen hij een reis maakte om zijn broer Sjahzaman te ontmoeten. Deze had overigens hetzelfde meegemaakt en zijn vrouw erom gedood. Zo doodde ook Sjahriar de koningin, met haar dienstmeisjes en slaven. Daarna nam hij elke nacht een meisje mee naar bed. De volgende ochtend liet hij haar ombrengen. Dat deed hij drie jaar lang.
Families begonnen de stad te ontvluchtten om hun dochters te beschermen. Er was geen meisje meer te vinden toen de koning de vizier ontbood. Hij moest meisjes voor de koning regelen. Hoe moest hij dit probleem oplossen? Hij had twee dochters, Sheherazade, de oudste, en Donyazad. Toen de oudste vroeg wat haar vader bezig hield en hij het rampzalige verhaal met haar deelde, zei ze resoluut: “Vader! Breng mij naar de koning.”

Zo komen we in de wereld van de vertellingen van Duizend-en-een-nacht. Sheherazade heeft een plan dat de rest van de meisjes in het land kan redden. Zij zal elke avond de koning een verhaal vertellen dat niet af is. Het eerste gaat over de koopman en de djinn. Slaperig geworden wil de koning van haar de volgende dag het vervolg horen. Dat is het begin van een serie vertellingen die in feite oneindig is. Verhalen geven leven, verhalen geven zin.
Kader Abdolah had al eerder de Koran opnieuw verteld (en verkocht meer van 100.000 exemplaren). Zijn Nederlandse weergave van deze Perzische verhalenklassieker verrijkt hij met korte intermezzo’s. Daarin geeft hij achtergrond en inzicht. Een van de eerste is al bijzonder treffend. Over de vrouwen in Duizend-en-een-nacht laat hij zien dat Sheherazade langzaam maar zeker de koning reden geeft zijn vrouwenhaat op te geven. Eerst komen er allemaal foute vrouwen in de verhalen naar voren. “Maar geleidelijk bindt Sheherazade een touw om de nek van de koning en trekt ze hem in de ware wereld van vrouwen, met al hun soorten en al huw sluwheid, en al hun macht en onmacht.” (33) Later laat hij zien welke rol het lot heeft in de verhalen: “Personages in Duizend-en-een-nacht kunnen hun lot niet ontlopen. Ze komen allemaal in een situatie terecht waar ze verder gaan kant op kunnen. Op zulke momenten geven ze zich over, en het is pas in dat stadium dat ze bij God om hulp vragen. En in de meeste gevallen komt het goed en valt alles op z’n plek, maar zeker niet altijd.” (185)

De oosterse context wordt op een bepaald moment ook echt islamitisch. (392) Maar wat ik niet wist is dat Westerse mannen deze verhalen hier hebben geïntroduceerd. En ook uitgebreid. Zo is het sprookje van Aladin en de wonderlamp echt in Frankrijk ontstaan ook al lijkt het te passen bij de 1001 verhalen van Sheherazade. (460) “Antoine Galland had een eigen verhaal verzonnen en die tussen de vertellingen van Sheherazade gestopt. Het was een verhaal waar Parijs eigenlijk naar snakte en op wachtte. Een verhaal met een personage als Aladin: een jongen die helemaal op eigen benen stond. Los van het verleden en los van de aristocratische Franse literatuur.” (461) Hetzelfde geldt trouwens voor Ali Baba, het zijn ‘weeskinderen’ in de serie van 1001 vertellingen.

Het boek is een feest om te lezen. Heel mooi dat deze verhalen in hedendaags Nederlands tot ons komen, en toch het poëtische behouden hebben. Dankzij onze verteller, Kader Abdolah. “Een paar jaar lang werkte ik elke dag twee uur aan de vertellingen van Duizend-en-een-nacht.” (5) Hij kreeg de verhalen rijkdom al thuis mee, in de Perzische wereld waarin hij opgroeide. Hier in Nederland werd het plan werkelijkheid: de hervertelling. Het einde van het boek stemt de lezer hoopvol: “Het verhaal van Malak Neyman is nog lang niet afgelopen, maar hier stop ik. En de rest bewaar ik voor een volgende editie van de vertellingen van Duizend-en-een-nacht, als het leven me toestaat natuurlijk. Een oude wijsheid leert: stop op de top van je plezier! Ik geef er gehoor aan.” (503)


Naar aanleiding van: Kader Abdolah, 1001 nacht: Een hervertelling. Amsterdam: Prometheus, 2020. In dit heerlijk uitgegeven boek kwam ik toch een drukfout tegen: “En ik moest lachten om het spel dat het lot met ons speelde.” (127, regel 8).

Kameraadschap

Pink Floyd’s Wish you were here is een conceptalbum. De hele plaat gaat over het ontmenselijking en over verlies en afstand. De muziekindustrie maakt van muzikanten producten (Welcome to the Machine). Wie meende vrij te zijn in de wilde jaren zestig bleek slaaf van bazen (Have a Cigar), eer en geld. Je verloor gemakkelijk jezelf aan genot en eer (Shine on You crazy Diamond) en als dat maar vernietigend genoeg was, verloren je vrienden jou. Zo zingen de mannen van Pink Floyd over de breuk met Sid Barrett. En toch: Ik wou dat je (nog) hier was.

De verschillende nummers zijn ingenieus en creatief geschakeld. Wonderlijke geluiden, intrigerende clips. Aan het slot van Have a cigar horen we ineens de muziek van het nummer overgaan in de weergave van een transistorradio. Het lijkt erop dat iemand de frequenties afluistert. Twee stemmen vormen samen een flard van een gesprek:

(Mannenstem) En disciplinair optreden blijft (toch) genadig
(Vrouwenstem) Ja en eh, ik ben het met je eens, Derek, deze sterrenonzin
(Mannenstem) Ja, ja
(Vrouwenstem) Wat is het nu?
(Mannenstem) Ik ben er zeker van

Zijn het de ouders van een popster? Wil de vader dat er streng opgetreden wordt – maar toch ook een beetje genade? Is de vrouw de moeder die instemt en vraagt wat nu? Vader hakt de knoop door. We horen een snipper van Tjaikovski’s Vierde Symphonie. Dan horen we op die radio de eerste tonen van een akoestische gitaar – tot we die in eens in de heldere opname van het volgende nummer horen overgaan.

De titel van het lied komt van het refrein:

Wat wil ik graag dat je hier was.
We zijn slechts twee verloren zielen die in een vissenkom zwemmen, jaar na jaar, rennend over dezelfde oude grond [vertrouwde veld].
Wat hebben we gevonden?
Dezelfde oude angsten.
Ik wou dat je hier was.

Klinkt hier de stem van iemand die z’n vriend verloren heeft? Goed mogelijk. In de teleurstelling van het leven heb je elkaar nodig. Oude angsten zijn minder bedreigend als je die samen in de ogen kijkt. Ik wou dat je hier was. Want de werkelijkheid lijkt op een zwemmen in een vissenkom. Als twee verloren zielen. De eerste strofe is onderdeel van het gesprek tussen die twee zielen:

Zo, dus jij denkt dat je hemel en hel kan onderscheiden?
Blauwe luchten [hemels] en pijn?
Kun je een groen veld onderscheiden van een koude stalen reling?
Een glimlach en een sluier?
Denk je dat je die uit elkaar kan houden?
Hebben ze je zover gekregen om jouw helden voor spoken te ruilen?
Hete as voor bomen?
Warme lucht voor een koel briesje?
Schrale troost voor afwisseling?
Heb je een walk-on [figuranten?] rol in de oorlog geruild voor een hoofdrol in een kooi?

Een lange rij vragen wil het huidige leven onder kritiek stellen. Wat heb je nu eigenlijk bereikt, onder invloed van de Machine en de Bazen? Spoken beheersen je leven. Je hebt een hoofdrol maar leeft in een kooi. “Het is om mezelf aan te moedigen geen hoofdrol in een kooi te accepteren, maar van mezelf te blijven eisen dat ik auditie blijf doen voor de walk-on-rol in de oorlog, want daar wil ik zijn,” zei Water in een documentaire in 2012. Hij vervolgde: “Ik wil in de loopgraven zijn. Ik wil niet op het hoofdkantoor zijn. Ik wil niet ergens in een hotel zitten. Ik wil betrokken zijn.”

Toby Manning ziet scherp dat Waters het ook zo kan bedoelen: “Of, zoals Waters suggereert, het zou een interne dialoog kunnen zijn, de misantroop die de humanist oproept, om in zichzelf te zoeken naar het nadrukkelijke deel, om de wens te bestrijden om andere mensen van de weg te drijven’.” (207) Goed mogelijk. Je kunt door een gewetensvol en onbeschroomd gesprek met jezelf tot helderheid komen. Maar binnen het geheel van de plaat is het niet alleen een individuele heroriëntatie. “Wat uiteindelijk uit de symbiose van tekst, muziek en uitvoering van het lied naar voren komt, is een pleidooi voor kameraadschap, voor de verbondenheid, die – in de wereld buiten de ironisch toenemende vervreemde medeauteurs – op onironische en ondubbelzinnige wijze zijn doel bereikte.” (207)

Hier is een lied dat velen heeft aangesproken. Zie hieronder voor verschillende prachtige uitvoeringen. Juist mensen in verscheurde omstandigheden kennen dit. En wie niet in zulke omstandigheden leeft, kan het via Pink Floyd ongefilterd binnen laten komen.


Naar aanleiding van: Pink Floyd, ‘Wish you were here’: CD Wish You Were Here. 1975
Toby Manning, The Rough Guide to Pink Floyd: The Story, The Songs, The Sound. London, Penguin, 2006. Aan het einde van dit nummer leidt een wervelende windvlaag ons naar de laatste delen van Shine On You Crazy Diamond.

Twee orthodoxe joden, buiten in Jeruzalem, klik hier.

Amerikaanse militairen, buiten tussen bomen, klik hier.

Pink Floyd, Live8, 2005, klik hier. “This one ’s for Syd.”


De Engelse tekst:

And disciplinary remains mercifully
Yes and um, I’m with you Derek, this star nonsense
Yes, yes
Now which is it?
I am sure of it

So, so you think you can tell
Heaven from hell?
Blue skies from pain?
Can you tell a green field
From a cold steel rail?
A smile from a veil?
Do you think you can tell?

Did they get you to trade
Your heroes for ghosts?
Hot ashes for trees?
Hot air for a cool breeze?
Cold comfort for change?
Did you exchange
A walk-on part in the war
For a leading role in a cage?

How I wish, how I wish you were here
We’re just two lost souls
Swimming in a fish bowl
Year after year
Running over the same old ground
What have we found?
The same old fears
Wish you were here

Een dodelijk detail

‘Niet het kanon, maar de mens zal overwinnen.’ Wat een hoopvol woord. Een kanon is gemaakt om schade aan te richten. De afgeschoten granaten rijten uiteen. Mensen bedienen die kanonnen. Bijvoorbeeld om wraak te nemen. Of macht uit te breiden. Of een vijand te kleineren. Op z’n best om kwaad te bestrijden en zo vrede te bewerken waar oorlog is. Wie vrede wil, doet er goed aan zich voor te bereiden op oorlog, luidt een oeroud gezegde. Maar als de vrede gesloten moeten worden komt het aan op mensen die vrede willen sluiten. Mensen moeten de strijdbijl begraven. Mensen moeten zich met elkaar verzoenen. Ik schrijf dit in het jaar dat de staat Israël 75 jaar bestaat. Ik zie een korte reportage op de televisie: joden en Palestijnen die elkaar omhelzen. Het zijn degenen die erkennen dat je aan weerzijden van de scheidslijn gekwetst bent. Links en rechts van hen staan mensen die hen verraders noemen.

‘Niet het kanon, maar de mens zal overwinnen’.  Deze leus kom ik tegen in een buitengewoon knappe en zeer benauwende kleine roman. Want Adania Shibli’s  vertelling Een klein detail (nog geen 130 pagina’s) laat zien hoe het niet waar is. Mensen die deze leuze tegenkomen, doden en worden gedood. Waar de staat van beleg heerst, de grens verdedigd moeten worden tegen infiltranten, daar heerst angst. Angst en pijn ontregelen. Dan kan de rede niet rustig blijven. Dan ga je de zwakken misbruiken en het onbekende doden. Adania Shibli brengt het griezelig dichtbij. Nadat ik de roman gelezen had moest ik haar even wegleggen. Ik was zo in het gebeuren getrokken dat ik er naar van werd. Bovendien had ik het idee dat ik nog van alles over het hoofd gezien had. Dat bleek bij tweede lezing. Wat een strak gecomponeerd werk. Hoe subtiel zijn de twee delen verbonden.

Het is bijna niet te geloven. Een Palestijnse journaliste gaat op zoek naar de achtergrond van Israëlisch militair incident van vijfentwintig jaar eerder. Op 13 augustus 1949 schieten Israëlische militairen een Arabische jonge vrouw dood. 13 augustus 1974 is de geboortedag van deze vrouw die net een nieuwe baan heeft. Als door toeval ontdekt zij dit kleine detail, het wordt de drive voor nader onderzoek. Zo kan de waarheid aan het licht komen.
Nu is de vraag wat in dergelijke gevallen waarheid is. Het gaat de journaliste om het completeren. Zij las een artikel met het verhaal over een meisje dat gevangen genomen wordt en verkracht. Maar wat is het verhaal van het meisje? “Misschien is dit detail wel van doorslaggevend belang als we de volledige waarheid willen achterhalen, want door het verhaal van het meisje achterwege te laten, legt het artikel niet de volledige waarheid bloot.” (73-74, zie ook 77-78 en 111) Terwijl je doorleest begin je je af te vragen hoe dit ooit kan lukken. Hoe kan het dode meisje haar verhaal doen? Wie kan er behalve zij vertellen hoe zij het heeft beleefd? Maar aan het slot van het boek dacht ik: waarachtig,  we hebben toch een antwoord gekregen. Want deze Palestijnse vrouw leeft gespannen in bezet gebied, zij gaat met hartkloppingen langs wegcontroles en realiseert zich paniekerig hoe zij vreemdeling is in een regio waar Arabische dorpen en nederzettingen zijn weggevaagd. En als zij op de plaats van het oude delict op militair terrein komt, wordt zij zelf neergeschoten. Doodgeschoten? Het kanon vernietigt de mens.

Adania Shibli zet het verhaal geraffineerd op. In deel 1 is er een alwetende verteller. Hij volgt het perspectief van de (anonieme) officier van het peloton dat in die augustus maand van 1949 bij de grens met Egypte moet waken tegen infiltranten. Deel 2 is geschreven vanuit het ik-perspectief van de (anonieme) Palestijnse. Het eerste deel objectiveert, het tweede subjectiveert. De stream of consciousness laat geen ruimte voor ontsnapping. En het objectiveren past in de beschrijving van de misdaad. Het Arabische meisje wordt gevangen genomen na een gevechtssituatie. Een patrouille stuit in een oase op bedoeïenen en hun kamelen. Mens en dier worden omgebracht, behalve een meisje en een hond. Zij wordt meegenomen naar het basiskamp. Eerst beschermt de officier haar tegen zijn ongeschikten. Hij denkt erover haar over te dragen bij het hoofdkwartier. Of haar achter te laten bij een Arabische nederzetting. (37) Maar de volgende dag maakt hij zelf misbruik van haar en even later doen de anderen dat ook. Dan nemen zij haar mee buiten de legerplaats en maken haar af. De hond komt ervan af met een schop.
In deel 2 is dat bij een Israëliër uit de kibboets het verhaal over eerwraak bij Arabieren. “Op een dag, vertelt hij, hebben ze tijdens een patrouille, in een nabijgelegen put het lichaam van een bedoeïenenmeisje gevonden. Wanneer Arabieren bedenkingen hebben over het gedrag van een meisje, vermoorden ze haar en gooien het lijk in een put, legt hij uit, en hij voegt er nog aan toe hoe jammer hij het vindt dat ze er zulke gewoonten op na houden.” (106) Tja. Wat is waarheid? Wat wil je je herinneren? Als dit al met de feiten gebeurt, wat zal er dan over beleving te zeggen zijn?

Nou, dit: deel 1 wordt beheerst door de beleving van de officier. Het schrijnende en schokkende is dat hij nauwelijks zichzelf is in de drie dagen die beschreven worden. Een insect bijt hem in zijn been. Dat gaat ontsteken en hij wordt er ziek van. Niet alleen fysiek, ook mentaal ontregelt hij. Hij jaagt op elke spin om ze dood te slaan. Gaandeweg begin je te denken: dit staat symbool voor het vijanddenken dat de context vormt van dit incident. Zoals hij alle beestjes doodt en er niets beter van wordt, zo is ook de dood van de bedoeïenen en het meisje volkomen zinloos. Niet voor niets noteert de verteller dat hij aan het slot niet alleen last van kramp heeft, zwelling, een abces, misselijkheid en hoofdpijn maar ook dat hij letterlijk gevoelloos is. (60) En figuurlijk.  
Deel 2 neemt zoveel elementen en motieven weer op. De Palestijnse wordt gek van hondengejank. Zij voelt hoe de ‘angstspin’ bij haar naar binnen kruipt. (82) Na het tanken ruikt zij naar benzine en dan herinneren wij ons van wat de soldaten met haar deden om haar te ontluizen: overgieten met petroleum. (36) Wie erop let ontdekt meer, het is echt heel knap gedaan.

De meest indringende rode draad door het verhaal is het ‘grensoverschrijding’. Alles gebeurt omdat er grenzen zijn gemaakt. Tussen mensen, volken, landen, staten. De duistere decor van de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust heeft dat zo gruwelijk blootgelegd. Wij staat tegenover zij. Er waren vriendschappelijke contacten, vertelt die oude man in de kibboets, tussen Palestijnse bewoners en joodse immigranten, destijds. (105) Maar angst, groepsdruk, status, en zo nog een en ander, alles kan het geweer of het kanon laten spreken. Want iemand overschrijdt een grens.
“Zodra ik een grens zie, ren ik eropaf en spring eroverheen, of overschrijd ik hem stiekem, met een enkele stap. Dat doe ik niet bewust en ook niet vanuit een uitgesproken drang om grenzen uit te dagen, het is eerder een kwestie van domheid, want zodra ik over een grens heen ga, val ik in een diep gat van onzekerheid en verwarring.” (64) Onhandigheid is niet schadelijk in een veilige wereld. Onhandigheid gedijt bij vertrouwen en hulpvaardigheid. Want anders wordt jouw greep naar de kauwgom in je zak de reden van het schot van de militair. (127) Hij raakt niet alleen je hand. Hij heeft geoefend om mensen definitief uit te schakelen. Wat onhandig lijkt kan toch ook boosaardig zijn? Beter safe dan sorry in een wereld vol wantrouwen en grenzen.

De enige directe rede in deel 1 is van de officier die zijn manschappen prijst voor de verdediging en beveiliging van het gebied. (40-42) De voorvaderen van het joodse volk hebben door dat gebied getrokken. Als de Arabieren dat niet erkennen, krijgen zij te maken met het leger dat geweld gebruikt. Maar uiteindelijk gaat het om beschaving. “Onze aanwezigheid hier is de eerste stap naar de verwezenlijking van onze roeping.” (42) Niet het kanon, maar de mens zal overwinnen.

Wie gelooft dat?


Naar aanleiding van: Adania Shibli, Een klein detail. [Amsterdam]: Koppernik, 2023. Vertaald uit het Arabisch door Djûke Poppinga. De boek verscheen oorspronkelijk in 2017.

Met God verzoenen

Als Maarten ’t Hart een verhaal schrijft met Bartimeüs Ligtendag in de hoofdrol, dan houd je als gelovig lezer rekening met alles, en vooral met een pittige bespreking van wat je heilig is. Bartimeüs is de naam van een man die door Jezus van blindheid wordt genezen (Markus 10,47-52). Ligtendag doet vermoeden dat de hoofdpersoon het licht heeft gezien. Best mogelijk bij ‘t Hart dat zijn hoofdpersoon de duisternis niet alleen achter zich heeft gelaten maar ook actief bestrijden wil. Als dan de tweede verhaalpersoon ‘dominee Van de Ketterij’ is, dan weet je het wel. Zet je schrap.

Je kunt er voor kiezen om de verhalen van ‘t Hart niet te lezen. Ik heb twee redenen om het wel te blijven doen (zij het met mate). Als hij niet op ramkoers ligt met de kerk, dan is ’t Hart hilarisch. Hij kan zo goed mensen neerzetten en hun uitdrukkingen. Simpelweg meesterlijk. Ik lach me rot. En als je dan toch bij zijn vijandschap tegen de kerk uitkomt, dan bied hij de spiegel die ik in wil kijken. Wat kun je als mens tegen het evangelie hebben? Mocht je dat niet (meer) kunnen verzinnen, lees Maarten ‘t Hart.

De Unster is zijn verhalenbundel uit 1989 en het verhaal ‘Bethesda’ zette me aan het denken. Het is in feite een brief. Bartimeüs Ligtendag schrijft aan dominee Van de Ketterij, herder van de Gereformeerde Gemeente op het eiland Tholen. Deze was het echtpaar Ligtendag komen bezoeken. Zij waren in verband met werk in de plaats komen wonen. De kennismaking was echter mislukt jammerlijk. De dominee werd weggestuurd, het scheelde maar weinig of het echtpaar Ligtendag had de honden op hem afgestuurd. Het verhaal is de uitleg van Bartimeüs aan de dominee.

Het is namelijk zo dat Bartimeüs niet meer van plan is in de kerk te komen. Zijn levensverhaal heeft hem ertoe geleid dat de waarheid van het christelijk geloof heeft afgedaan voor hem. Of eigenlijk, het is volledig omgekeerd. God heeft niet ons wat te vergeven, nee, God mag hopen dat wij Hem vergeven, veel vergeven.

Het verhaal van de genezing van de zieke in Bethesda is de grote aanleiding geworden. Het is beschreven in het evangelie van Johannes (5,1-9). Bartimeüs was al vroeg bezig met het geloof – let wel, in de sfeer van de Ger. Gem. Ben je werkelijk kind van God? Weet je of je tot de uitverkorenen mag behoren of niet? (153) Zijn ouders bevestigden de serieuze jongen in de Bijbelse sferen door hem op jonge leeftijd legpuzzels te geven. Daarom stonden Bijbelse taferelen. Eerst een over Jozef, dan een over Samuel, en zo kreeg hij er ook een over Bethesda. Het ziekenhuis waarin de ongeneeslijke zieken liggen te wachten. Als het water in het bad gaat bewegen, dan is de vraag wie er als eerste in komt. Want dan is het water geneeskrachtig, door een engel die erin neerdaalt. Alleen de eerste wordt genezen.
Er is daar in Bethesda een verlamde man die al achtendertig jaar ziek is. De man heeft niemand die hem een keer het water in kan helpen. “Eerwaarde, als er een Bijbelverhaal is dat ons vertelt hoe deze wereld reilt en zeilt, dan wel het verhaal over Bethesda.” (155) Zo hard is de wereld, niemand geeft hem de beurt, laat hem voorgaan, iedereen is op zichzelf gericht. Maar wacht, als God de Almachtige alles bestuurt, waarom laat Hij dan dit gebeuren? “Toen ik de puzzel af had, leek het of mij een brandmerk was toegediend. Ik bleef over Bethesda tobben, zag steeds voor me hoe God via zijn engel een wedkamp tussen doodzieke mensen initieert.” (156) Mooi dat Jezus de man geneest maar bitter hoe God dit niet heeft voorkomen. God heeft wat uit te leggen.

Zover gekomen heb ik de neiging dit aan Bartimeüs toe te stemmen. Vanuit het denksysteem over Gods almacht en goedheid, bestuur en ingrijpen, is dit een eerlijke vraag. Zelfs als je niet in de stugge denksystemen van de Ger. Gem. opgegroeid bent, kun je de logica wel volgen. De enige manier om met God in het reine te komen is, volgens mij, door Hem te zien als de lijdende in Jezus Christus. De Zoon en de Vader zijn één in de wil de schuld op zich te nemen. Maarten ‘Hart laat in het verhaal ‘Bethesda’ echter Bartimeüs Ligtendag de omgekeerde conclusie trekken: Jezus is de zoon des mensen, de ware mens zeg maar. (161) Hij is een van ons en nam de schuld van God op zich. De bekende uitspraak van de apostel Paulus kan blijven staan: Laat je met God verzoenen (2 Korinte 5,20). “Van zo’n wraakzuchtige God, dominee, krijg ik een zeer, zeer bittere smaak in de mond. Zo’n God hebben wij, vind ik, heel veel te vergeven. En wij mogen en kunnen hem vergeven omdat Een van Ons voor Zijn zonden aan het kruishout boette. LAAT U MET GOD VERZOENEN. Dankzij Jezus, dominee, heb ik mij met God verzoend.” (162)

De dominee hoeft er niet op te rekenen dat hij nog in de kerk komt. “Overlegt en beproeft u echter mijn woorden in uw hart. Zo groot is het verschil niet tussen uw en mijn leer. Beiden belijden wij dat de kruisdood van Jezus ons met God heeft verzoend. Laten wij elkander dus niet met stenen werpen, en laat ons dan tot hem uitgaan buiten de legerplaats, zijne smaadheid dragende.” (163) Kijk, dat is het. Het verhaal brengt mij bij de goede vraag: waarom, in hemelsnaam, houd ik het uit met een God die zoveel leed toelaat? Waarom concludeer ik niet dat Hij gewoon niet bestaat?


Naar aanleiding van: Maarten ‘t Hart, ‘Bethesda’, in: Idem, De Unster: Verhalen5. Amsterdam: De Arbeiderspers, 1989, 148 – 163. Uit het verhaal ‘De draagmoeder’: “Wat niet bestaat, kan ook niet straffen.” (217)

Verrassend goddelijk

Openbaring

Hoe dikwijls in de nauwe nacht,
Als ‘ t leven diep verloren is
Tussen Uw sterren en de duisternis
Heb ik met vreze Uw nadering verwacht.

Hoe dikwijls meende ik dat de zon
De wereld tooide voor Uw komen
En dat de heerlijkheid van alle dromen
Uw heerlijkheid, Uw koninkrijk begon.

Gij kiest voor ons Uw eigen tijd
En zendt geen teken en geen bode:
Gij wéét het uur dat onze ellendigheid
Uw zorg als allermeeste heeft van node.

Toen ik onwaardig en vernederd,
Niet hopen dorst, stond Gij mij na,
En groette en wenkte en glimlachte vertederd
Die dronken middag in de Bodega.

Hoe oud dit gedicht precies is, weet ik niet, maar het stamt uit de afdeling ‘Bij Feestelijke Gelegenheden [1927 – 1930] ‘. Voor de Tweede Wereldoorlog dus. Het was in die tijd gebruikelijk alle regels met een hoofdletter te beginnen. Bij Willem de Mérode kom ik het ook tegen. De functionaliteit ontgaat me, terwijl de hoofdletter U in het veel voorkomende ‘Uw’ me juist charmeert. Wie de Heer aanspreekt kan de hoofdletter goed gebruiken, niet alleen als Hij met ‘Gij’ wordt aangesproken.

De vooroorlogse sfeer wordt ook opgeroepen door de apostrof in regel 2. In verband met het jambische metrum moet de combinatie ‘als het’ worden teruggebracht tot één lettergreep. Ik had het eerlijk gezegd in regel 4 dan ook verwacht: ‘met vrez’ Uw nadering’. Maar de stomme e is toch al nauwelijks hoorbaar, dat zal het wel zijn. Dat geldt ook bij ‘meende’ in regel 5 en ‘onze’ in regel 11. In de een na laatste regel zit hetzelfde probleem. Ik zou er wat aan gedaan hebben.

Tweemaal begint een strofe met ‘Hoe dikwijls…’ Mooi, we worden als lezer door de dichter meegenomen in zijn aangeleerde attitude en vooronderstelling. Omdat het vaak gedacht en gemeend is, is het zo opvallend dat de werkelijkheid zo anders was. De ik-figuur in het gedicht heeft gedacht dat in diepe ellende God boos op hem af zou komen. Hij wachtte het naderen angstig af. De fraaie, creatuurlijke zonneglans leek het vanzelfsprekende decor en de context voor de glorie van God. Het hemelrijk zou glanzen in zo’n zonnige werkelijkheid.

Maar wat blijkt? Als je dan een keer laveloos bent, en jezelf geen vriendelijke aandacht meer waardig keurt, dan is Hij er. Hij groet en wenkt en glimlacht bij het wijnhuis waar je je liet gaan. Het leven is dan diep verloren, zoals gezegd in eerste strofe. Maar angst blijkt niet op z’n plaats. De verloren zoon ontmoet de naderbij rennende Vader – Jezus heeft het in een klassiek geworden verhaal aan ons geleerd (Lukas 15,11-32). Het blijft onwennig – die onverwachte koppeling tussen onze interne afkeuring en de goddelijke vriendelijkheid. Hij weet waarschijnlijk dat het hemelrijk een verandering voor ons in petto heeft. Onze zwakte, de oorzaak van zo’n avond, zal worden omgezet in een situatie van niet kunnen zondigen. Tot die tijd houdt de vriendelijkheid van onze Heer ons op de been. Een openbaring, wat je zegt.


Naar aanleiding van: J. Greshoff, ‘Openbaring’ in: Idem, Verzamelde Gedichten8, ’s Gravenhage: A.M.M. Stols & J.-P. Barth, [1962], 88. “Deze verzamelde gedichten omvatten de gedichten geschreven in de periode van 1906 tot en met 1956.” Aldus het schutblad. Jan Greshoff (1988 – 1971) mag intussen gerust een vergeten dichter worden genoemd. Voor meer over hem, klik hier.