‘Niet het kanon, maar de mens zal overwinnen.’ Wat een hoopvol woord. Een kanon is gemaakt om schade aan te richten. De afgeschoten granaten rijten uiteen. Mensen bedienen die kanonnen. Bijvoorbeeld om wraak te nemen. Of macht uit te breiden. Of een vijand te kleineren. Op z’n best om kwaad te bestrijden en zo vrede te bewerken waar oorlog is. Wie vrede wil, doet er goed aan zich voor te bereiden op oorlog, luidt een oeroud gezegde. Maar als de vrede gesloten moeten worden komt het aan op mensen die vrede willen sluiten. Mensen moeten de strijdbijl begraven. Mensen moeten zich met elkaar verzoenen. Ik schrijf dit in het jaar dat de staat Israël 75 jaar bestaat. Ik zie een korte reportage op de televisie: joden en Palestijnen die elkaar omhelzen. Het zijn degenen die erkennen dat je aan weerzijden van de scheidslijn gekwetst bent. Links en rechts van hen staan mensen die hen verraders noemen.
‘Niet het kanon, maar de mens zal overwinnen’. Deze leus kom ik tegen in een buitengewoon knappe en zeer benauwende kleine roman. Want Adania Shibli’s vertelling Een klein detail (nog geen 130 pagina’s) laat zien hoe het niet waar is. Mensen die deze leuze tegenkomen, doden en worden gedood. Waar de staat van beleg heerst, de grens verdedigd moeten worden tegen infiltranten, daar heerst angst. Angst en pijn ontregelen. Dan kan de rede niet rustig blijven. Dan ga je de zwakken misbruiken en het onbekende doden. Adania Shibli brengt het griezelig dichtbij. Nadat ik de roman gelezen had moest ik haar even wegleggen. Ik was zo in het gebeuren getrokken dat ik er naar van werd. Bovendien had ik het idee dat ik nog van alles over het hoofd gezien had. Dat bleek bij tweede lezing. Wat een strak gecomponeerd werk. Hoe subtiel zijn de twee delen verbonden.
Het is bijna niet te geloven. Een Palestijnse journaliste gaat op zoek naar de achtergrond van Israëlisch militair incident van vijfentwintig jaar eerder. Op 13 augustus 1949 schieten Israëlische militairen een Arabische jonge vrouw dood. 13 augustus 1974 is de geboortedag van deze vrouw die net een nieuwe baan heeft. Als door toeval ontdekt zij dit kleine detail, het wordt de drive voor nader onderzoek. Zo kan de waarheid aan het licht komen.
Nu is de vraag wat in dergelijke gevallen waarheid is. Het gaat de journaliste om het completeren. Zij las een artikel met het verhaal over een meisje dat gevangen genomen wordt en verkracht. Maar wat is het verhaal van het meisje? “Misschien is dit detail wel van doorslaggevend belang als we de volledige waarheid willen achterhalen, want door het verhaal van het meisje achterwege te laten, legt het artikel niet de volledige waarheid bloot.” (73-74, zie ook 77-78 en 111) Terwijl je doorleest begin je je af te vragen hoe dit ooit kan lukken. Hoe kan het dode meisje haar verhaal doen? Wie kan er behalve zij vertellen hoe zij het heeft beleefd? Maar aan het slot van het boek dacht ik: waarachtig, we hebben toch een antwoord gekregen. Want deze Palestijnse vrouw leeft gespannen in bezet gebied, zij gaat met hartkloppingen langs wegcontroles en realiseert zich paniekerig hoe zij vreemdeling is in een regio waar Arabische dorpen en nederzettingen zijn weggevaagd. En als zij op de plaats van het oude delict op militair terrein komt, wordt zij zelf neergeschoten. Doodgeschoten? Het kanon vernietigt de mens.
Adania Shibli zet het verhaal geraffineerd op. In deel 1 is er een alwetende verteller. Hij volgt het perspectief van de (anonieme) officier van het peloton dat in die augustus maand van 1949 bij de grens met Egypte moet waken tegen infiltranten. Deel 2 is geschreven vanuit het ik-perspectief van de (anonieme) Palestijnse. Het eerste deel objectiveert, het tweede subjectiveert. De stream of consciousness laat geen ruimte voor ontsnapping. En het objectiveren past in de beschrijving van de misdaad. Het Arabische meisje wordt gevangen genomen na een gevechtssituatie. Een patrouille stuit in een oase op bedoeïenen en hun kamelen. Mens en dier worden omgebracht, behalve een meisje en een hond. Zij wordt meegenomen naar het basiskamp. Eerst beschermt de officier haar tegen zijn ongeschikten. Hij denkt erover haar over te dragen bij het hoofdkwartier. Of haar achter te laten bij een Arabische nederzetting. (37) Maar de volgende dag maakt hij zelf misbruik van haar en even later doen de anderen dat ook. Dan nemen zij haar mee buiten de legerplaats en maken haar af. De hond komt ervan af met een schop.
In deel 2 is dat bij een Israëliër uit de kibboets het verhaal over eerwraak bij Arabieren. “Op een dag, vertelt hij, hebben ze tijdens een patrouille, in een nabijgelegen put het lichaam van een bedoeïenenmeisje gevonden. Wanneer Arabieren bedenkingen hebben over het gedrag van een meisje, vermoorden ze haar en gooien het lijk in een put, legt hij uit, en hij voegt er nog aan toe hoe jammer hij het vindt dat ze er zulke gewoonten op na houden.” (106) Tja. Wat is waarheid? Wat wil je je herinneren? Als dit al met de feiten gebeurt, wat zal er dan over beleving te zeggen zijn?
Nou, dit: deel 1 wordt beheerst door de beleving van de officier. Het schrijnende en schokkende is dat hij nauwelijks zichzelf is in de drie dagen die beschreven worden. Een insect bijt hem in zijn been. Dat gaat ontsteken en hij wordt er ziek van. Niet alleen fysiek, ook mentaal ontregelt hij. Hij jaagt op elke spin om ze dood te slaan. Gaandeweg begin je te denken: dit staat symbool voor het vijanddenken dat de context vormt van dit incident. Zoals hij alle beestjes doodt en er niets beter van wordt, zo is ook de dood van de bedoeïenen en het meisje volkomen zinloos. Niet voor niets noteert de verteller dat hij aan het slot niet alleen last van kramp heeft, zwelling, een abces, misselijkheid en hoofdpijn maar ook dat hij letterlijk gevoelloos is. (60) En figuurlijk.
Deel 2 neemt zoveel elementen en motieven weer op. De Palestijnse wordt gek van hondengejank. Zij voelt hoe de ‘angstspin’ bij haar naar binnen kruipt. (82) Na het tanken ruikt zij naar benzine en dan herinneren wij ons van wat de soldaten met haar deden om haar te ontluizen: overgieten met petroleum. (36) Wie erop let ontdekt meer, het is echt heel knap gedaan.
De meest indringende rode draad door het verhaal is het ‘grensoverschrijding’. Alles gebeurt omdat er grenzen zijn gemaakt. Tussen mensen, volken, landen, staten. De duistere decor van de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust heeft dat zo gruwelijk blootgelegd. Wij staat tegenover zij. Er waren vriendschappelijke contacten, vertelt die oude man in de kibboets, tussen Palestijnse bewoners en joodse immigranten, destijds. (105) Maar angst, groepsdruk, status, en zo nog een en ander, alles kan het geweer of het kanon laten spreken. Want iemand overschrijdt een grens.
“Zodra ik een grens zie, ren ik eropaf en spring eroverheen, of overschrijd ik hem stiekem, met een enkele stap. Dat doe ik niet bewust en ook niet vanuit een uitgesproken drang om grenzen uit te dagen, het is eerder een kwestie van domheid, want zodra ik over een grens heen ga, val ik in een diep gat van onzekerheid en verwarring.” (64) Onhandigheid is niet schadelijk in een veilige wereld. Onhandigheid gedijt bij vertrouwen en hulpvaardigheid. Want anders wordt jouw greep naar de kauwgom in je zak de reden van het schot van de militair. (127) Hij raakt niet alleen je hand. Hij heeft geoefend om mensen definitief uit te schakelen. Wat onhandig lijkt kan toch ook boosaardig zijn? Beter safe dan sorry in een wereld vol wantrouwen en grenzen.
De enige directe rede in deel 1 is van de officier die zijn manschappen prijst voor de verdediging en beveiliging van het gebied. (40-42) De voorvaderen van het joodse volk hebben door dat gebied getrokken. Als de Arabieren dat niet erkennen, krijgen zij te maken met het leger dat geweld gebruikt. Maar uiteindelijk gaat het om beschaving. “Onze aanwezigheid hier is de eerste stap naar de verwezenlijking van onze roeping.” (42) Niet het kanon, maar de mens zal overwinnen.
Wie gelooft dat?
Naar aanleiding van: Adania Shibli, Een klein detail. [Amsterdam]: Koppernik, 2023. Vertaald uit het Arabisch door Djûke Poppinga. De boek verscheen oorspronkelijk in 2017.