Het is bijna Kerst. Bij ons in de kerk werd een musical opgevoerd over Jozef, de man van Maria, de moeder Gods. Het was een prachtig spektakel. Het podium was met steigers en videowand van preekplaats tot speelplaats omgebouwd, het plezier en de energie golfde anderhalf uur de zaal in en de kijker en luisteraar kreeg op een theatrale manier de Kerstboodschap mee. God is gekomen en is nog niet klaar met ons. Net zo min als Hij gauw klaar was met Jozef.
Geoefende kerkgangers en belangstellende buurtbewoners kregen in deze musical hele verhalen te horen van Jozef. Hij sprak met Jacob, zijn vader, met Joachim en Anna, zijn aanstaande schoonouders en natuurlijk met Maria, zijn aanstaande vrouw. Een goede vent, dat bleek hij te zijn, en dat is geheel in overeenstemming met hoe de Bijbel hem typeert: Jozef was en rechtschapen mens, noteert de evangelist Matteüs (1,19). Wat echter opvallend is dat diezelfde Matteüs geen enkel woord van deze Jozef optekent. Het enige initiatief dat hij neemt, is om zich van Maria los te maken – en dat moet hij nu juist niet doen. Verder is zijn enige rol het uitvoeren van wat engelen hem influisteren. Het is bij de evangelist Lukas niet anders. Jozef is de maan om de planeet Maria, schreef ooit eens Nicolaas Matsier treffend.
Dat zou je ook kunnen zeggen van Joachim, de man van Susanna. Hij en zij komen naar voren in een van de drie Griekse toevoegingen van het Bijbelboek Daniël. Het gaat maar om één hoofdstuk – hoewel, toch vierenzestig verzen – en Susanna is duidelijk het schijnende licht. Zij is een vrome vrouw in de joodse traditie en twee oudere heren beschuldigen haar van overspel. Geheel onterecht – het is niet anders dan de wraak van in lust ontstoken mannen nadat zij zelf met oneerbare bedoelingen Susanna benaderd hadden, én afgewezen werden. Het geloofsvertrouwen van Susanna glanst op uit het verhaal en ook Daniël, in z’n jonge jaren, krijgt een mooie rol. Hij weet het recht te laten zegevieren.
Naast zoveel grootsheid komt Joachim niet uit de verf. Hij wordt opgevoerd als ‘de man van’. Vermogend, dat zeker. Hij is eigenaar van een ruim landgoed met vijver. Daar komen joden samen, onder anderen die oudere, invloedrijke mannen. Maar van Joachim horen wij na de opening niets meer, tot aan het slot. Dan deelt hij in de vreugde en prijst God. Geen expliciete tekst uit zijn mond.
Net als bij het Kerstverhaal opent dat gemakkelijk de deur naar de verbeelding. De oude verhalen zijn gebruiksvriendelijk, al vele eeuwen lang. En zo geschiedde het dat in het jaar 1946 Jan Albert Goris (1899-1984) zijn eerste roman publiceerde: Joachim van Babylon. Hij nam daarvoor het pseudoniem Marnix Gijsen aan en het is duidelijk aanwijsbaar dat hij een en ander van zichzelf in deze vertelling heeft gelegd. In een uitgebreide en grondige analyse van de roman vertelt Piet Kralt hoe de biografie van Gijsen doorgewerkt heeft. Het loskomen van je geloofstraditie en het leven aanvaarden zoals het is. “De grote vragen zijn niet afdoende te beantwoorden. Maar ‘leef edel’ zegt Nabu als het erop aankomt hoe men zich in de maatschappij moet opstellen. En ‘leef moedig’ concludeert Joachim als men zich dreigt te verwarren in de vragen naar de zin van het bestaan.” (Nabu is in de roman de naam van een van de oudsten).
De man van Susanna treedt uit de schaduw. Hij geeft in de eerste persoon enkelvoud het relaas van zijn leven en vooral van het huwelijk, geschreven na de dood en grootse begrafenis van Susanna. Joachim blijkt bepaald niet dezelfde gedachten over zijn vrouw te hebben als uit de lofredenen op de begrafenis blijkt. Als je goed luistert is hij simpelweg gekrenkt. Susanna behandelde hem als een kind. Zij noemde hem ‘zoontje’ of ‘kind’, zelfs in het liefdesspel. Dat gaat je niet in de kouwe kleren zitten. Ook bleek zij onvruchtbaar. Joachim werd geen vader. Terwijl hij losraakte van de joodse geloofstraditie en door veel reizen sceptisch werd en relativistisch, bleef Susanna een vrome joodse vrouw. En dan was zij nog buitengewoon mooi ook. Het ontging jong noch oud. Joachim kan de lust van de twee oudsten Nabu en Akkad wel begrijpen. Maar het hart van Susanna wist hij niet te winnen. En zij niet dat van hem. Uiteindelijk concludeert hij dat hij haar haat.
Is dit een moedige verwerking van een gefrustreerd leven? Ik zou het moeten geloven als ik het advies aan het slot van de roman serieus neem. Maar bij (her)lezing van Joachims verhaal krijg ik eerder de indruk dat hier een eenzaam man aan het woord is. Hij is op z’n ziel getrapt en haalt zijn gelijk nu de schijnwerper van Susanna’s leven is gedoofd. Moed? Nee, een maatschappelijk geslaagd man heeft zijn ziel en leven niet tot een diepere bestemming en rust weten te brengen.
En als er dan één begint te kaatsen, dan komt de bal terug. En zo geschiedde het dat kort na de verschijning van de roman van Gijsen het antwoord van Susanna tot ons komt. Esther de Raad doet in 1950 een boekje open over het huwelijk met Joachim. Esther de Raad is het pseudoniem van Mellie Uijldert, astrologe en alternatief genezeres (1908–2009). Zij trakteert ons op een psychologische en spirituele analyse. Het ideaal van het huwelijk is het samenstemmen van de ziel van man en vrouw. Nou, dat is dus mislukt, laat Susanna weten vanuit het hiernamaals. De lezer wordt geacht het verhaal van Gijsens Joachim te kennen. Welnu, niet alleen Joachim, zo mogen wij begrijpen, ook Susanna heeft zo haar wonden opgelopen aan de relatie. Zij voelt zich totaal onbegrepen. Haar prachtige lichaam werd begeerd, haar hart niet gevonden. Het is Daniël, de dichter met z’n mooie verzen, die haar hart verstond. Maar, zo bezweert zij ten stelligste, er is geen overspel gepleegd. Het is voor Susanna onbegrijpelijk dat haar man nog wel enig begrip kan opbrengen voor twee oude mannen met hun vieze verlangens. Een heel verhaal lang psychologiseert Susanna van De Raad erop los en serveert tenslotte de verassende conclusie: “Het slaapt in ieder mens, in elke man, in elke vrouw. Gebóren wordt het pas in ons bewustzijn door de schokken van het gemoed, door leed en verontwaardiging, door prikkeling en onenigheid, door kwellende spijt en door ’t eindeloos zoeken naar de zín van alle ontgoocheling. Door de botsing der geslachten schokte de wáárheid in ons wakker! Dit is mijn troost en de uwe: wij zijn toch niet onvruchtbaar geweest, Joachim!” (114)
Het is me iets te veel van het goede, als ik eerlijk ben, maar vooruit. Het punt dat me blijft verwonderen is de vriendelijkheid en openheid van de tekst. Leef moedig. Er is wijsheid in een leven met teleurstelling. Het is waar, maar met de tekst van de aanvulling op Daniël, geschreven zo’n honderd jaar voor de geboorte van de Heer, heeft het niet zoveel te maken. De vroomheid van een vrouw die door de HEER beloond wordt, het recht dat misbruikt kan worden en ook weer kan zegenvieren, het kwaad dat toch de kop opsteekt onder het Godsvolk in ballingschap, het komt in de beide romans nauwelijks aan de orde. De oertekst laat het allemaal toe. Ja, hoe kan hij anders? Is de auteur eenmaal heengegaan, heeft een tekst niemand en niets meer om zich te verweren. Eenmaal toevertrouwd aan het papier gaan de woorden mee naar volgende generaties. De Joachims, Susanna’s en Daniëls van deze wereld zijn dan al gestorven, besproken en begraven.
Zo verging het ook Jozef, de man van Maria. Zijn heengaan krijgt geen enkele aandacht in de canonieke boeken. In het volwassen leven van de Heer komt hij niet voor. Zijn moeder wel. Maar na de vermelding van haar aanwezigheid in de kring van de vroegchristelijke kerk (Handelingen 1,14), vernemen wij niets meer over haar in de heilige geschriften. Of het moet ‘de vrouw’ zijn in Galaten 4,4 en Openbaring 12. De traditie wist vervolgens wel raad met haar. De moeder van de Heer steeg tot grote hoogten op. Tot een plaats waar protestanten nogal ongemakkelijk bij worden. Krijgt Maria niet de eer die slechts aan haar zoon, Jezus Christus, toekomt? Maar een musical over Jozef kan dan weer wel, en uitbundig ook. Het is allemaal te verzinnen, te verbeelden, bepraten en te veroordelen, en dat zal gebeuren, ook als wij, lezers van nu, aan de aarde zijn toevertrouwd, in afwachting van de laatste dag. Tot die tijd communiceert de tekst zijn boodschap met de woorden die er staan. Tot een volkomen verbeelding van al onze gedachten. Dat is heel vriendelijk van de tekst, bijzonder gebruiksvriendelijk.
Mede naar aanleiding van:
Het evangelie volgens Nicolaas Matsier. Amsterdam: De Bezige Bij, 2011
Marnix Gijsen, Joachim van Babylon.31 Amsterdam: Meulenhoff, 1974
Het antwoord van Suzanna aan Joachim van Babylon, opgetekend door Esther de Raad. ’s Gravenhage: A.A.M Stols, 1950
Voor het artikel van Piet Kralt in het Lexicon van literaire werken, klik hier.
Lees over Susanna ook Jaap Goedegebuure, ‘Joachim van Babylon (1948)’ in: Marcel Barnard en Gerda van de Haar, De Bijbel cultureel: De Bijbel in de kunsten van de twintigste eeuw. Beeldende kunst (Wouter Prins), film (Sylvain De Bleeckere), theater (Max Smith), klassieke muziek (Johan Snel), popmuziek (Pieter Sierksma), literatuur (Jaap Goedegebuure). Zoetermeer/Kapellen: Meinema/Pelckmans, 2009, 298-301.