Kijk eens naar dit filmpje. Godfried Bomans (1913-1971) leest voor uit eigen werk.
Moest je erom lachen? Ik wel, de eerste keer. En bij herhaling vind ik het vooral grappig dat Bomans zelf zijn verhaal klaarblijkelijk leuk vindt. Maar is het verhaaltje leuk op zich? Bomans leest voor uit Kopstukken, een verzameling grappig bedoelde interviews met mensen die op een of andere manier de publieke aandacht krijgen, zoals de beroemde vrouw, de 100-jarige, de gamelan-kenner. De katholieke achtergrond van Bomans verklaart dat hij gemakkelijk een Kleine Catechismus van St. Nicolaas toevoegt. In het laatste interview, met de heer W. Sanders, neemt Bomans zichzelf ook wat op de hak. Sanders kreeg als bokser de bijnaam ‘De Tijger van Medemblik’ en Bomans gaat hem interviewen. Hij vraagt tenslotte: “Mag ik u, namens de lezers van dit boekje, verzoeken enkele stoten te demonstreren?” (111) Uiteraard doet de bokser dat met genoegen en in cursief eindigt het boekje met: “De toestand van de schrijver Godfried Bomans is, hoewel aanvankelijk zorgwekkend, enigszins vooruitgaande. Het laat zich aanzien dat hij binnenkort zal mogen opzitten. Van enige hervatting zijner werkzaamheden kan echter voorlopig geen sprake zijn.” (111-112)
Milde ironie en vergaande overdrijving is het terugkerend kenmerk. Ironie (Gr. Eirooneia = verdraaiing) is “spottende humor (door geveinsde onwetendheid), met een satirisch doelmerk,” volgens Els Jongeneel (Letterkunde, 123) en het gaat in deze verhalen vooral om het vak van interviewer en de mensen die zich belangrijk genoeg vinden om zich te laten ondervragen.
De heer Potharst, bijvoorbeeld, is de lijsttrekker. “Hebt u al van ons nieuwste programmapunt gehoord?” vraagt hij aan de verslaggever.
“Neen, dat heb ik niet.”
“Geluk,” zegt Potharst, zich achterover werpend in zijn stoel.
Ik sta verstomd. Dàt is het. Dat omvat alles.
“En dan,” vervolgt Potharst, “punt 15a: tevredenheid. Een vondst van de penningmeester.“
Ik zwijg. Elk woord is hier te veel. En dan opeens staat Potharst op en zegt: “Ik ben vóór welvaart. Ik ben tégen armoede.”
Schreiend zinken wij elkander in de armen.” (24)
Op haar verjaardag in 1979 kreeg mijn lief een exemplaar van dit boekje cadeau van vriendin Margot. M. werd dat jaar zeventien. Deze Bomansbundel was toen toe aan de vierentwintigste druk. In 1947 verscheen deze verzameling ironische flauwekul voor het eerst. Wij werden als jongvolwassenen (geboren 1962) nog met deze schrijfsels verblijd in verwachting dat wij die humor konden waarderen. En zoveel is waar, wij konden nog schakelen met grapjes die verwijzen naar de Tweede Wereldoorlog (“Heeft Sinterklaas tijdens de oorlog ook aan Duitse kindertjes gegeven?” 95). Zeventienjarigen anno nu kunnen niets meer met deze kolder, verwacht ik. Tenzij ze vooral de uitvergrote menselijke trekken erin kunnen vinden. Daar heb je wel wat levenservaring voor nodig en ik tref haar zelden aan bij pubers. In het filmpje zijn de lachers toch echt beduidend ouder.
(Zelf)spot en overdrijving blijken nog steeds prima middelen om elkaar aan het lachen te maken. En lachen houdt de boel een beetje bij elkaar. De boodschap luidt voor dat moment: alles is in orde. Ga maar na hoe naar het is als je niet kan mee lachen met de groep. Dan hoor je er dus niet bij. En juist dat willen we toch, al van kindsbeen aan? Frans de Waal heeft er een scherp oog voor:
“Al een paar dagen nadat een baby geboren is, kietelt een gorillamoeder met haar grote vinger zijn buikje, en brengt zo de allereerste lach voort. Bij onze eigen soort hebben moeders en baby’s talloze momenten van contact waarbij ze op elke verandering in de uitdrukking en de stem van elkaar letten, met veel lachen en glimlachen. Dat is de oorspronkelijke context, en daarin ontbreekt elke vorm van kwaadaardigheid.” (87)
Naar aanleiding van: Godfried Bomans, Kopstukken.24 Amsterdam/Brussel: Elsevier, 1978 (geïllustreerd met pentekeningen van Jo Spier).
Letterkunde van A tot Z2. samenstelling door Cees van der Zalm. Aanvullingen en bewerking: dr. E.C. S. Jongeneel. Utrecht: Het Spectrum, 2001 (Eerste druk 2001). Het boek is een bewerking van Prisma van de Letterkunde dat in 1990 verscheen bij Het Spectrum.
Er is – hoe kan het anders, en volstrekt terecht – een Godfried Bomans Genootschap.
Frans de Waal, Mama’s laatste omhelzing: Over emoties bij dieren en wat ze ons zeggen over onszelf. Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact, 2019. (Met foto’s en tekeningen van de auteur. Oorspronkelijke titel: Mama’s Last Hug: Animal Emotions and What They Telll Us About Ourselves. W.W. Norton & Company Inc., 2019; vertaald door Albert Witteveen).
Voorlezen is wel een thema bij je – in 2014 las ik van je een aanprijzing ervan.
Zeker, voorlezen staat hoog op mijn waardelijst. Ik weet niet meer wat ik er in 2014 over schreef (respect voor je geheugen!), maar dan werd het na vijf jaar weer hoog tijd voor een update!