De sonnetten van Shakespeare, daar was wat mee, dat was ook zo: “Het Shakespeare-sonnet vertoont een typische vorm en bestaat uit drie doorlopende strofen van elk vier vijfvoetig jamben, afgesloten door een couplet van twee regels met gepaard rijm. De vierregelige strofen bezitten gekruist rijm.” (Letterkunde, 247) Ik heb geleerd dat het sonnet stamt uit de dertiende eeuw. Waarschijnlijk was ene Guittone d’Arezzo (ca. 1225-1294) de eerste. Maar even later is het Francesco Petrarca (1304-1374) die de perfectie aanbrengt. De standaard van twee keer vier en twee keer drie, inclusief een wending of volte, komt dus bij de grote Engelsman (1564-1616) even anders uit de verf. Met name de laatste twee regels trekken de aandacht: daar gebeurt wat, in elk geval in het sonnet dat wij op de middelbare school uit ons hoofd moesten leren: Sonnet 18.
Shall I compare thee to a summer’s day?
Thou art more lovely and more temperate.
Rough winds do shake the darling buds of May
And summer’s lease hath all too short a date;
Sometime too hot the eye of heaven shines,
And often is his gold complexion dimmed,
And every fair from fair sometime declines,
By chance, or nature’s changing course untrimmed;
But thy eternal summer shall not fade,
Nor lose possession of that fair thou ow’st,
Nor shall death brag thou wand’rest in his shade,
When in eternal lines to time thou grow’st:
So long as men can breathe or eyes can see,
So long lives this, and this gives life to thee.
Het is niet gelukt, ik kom tegenwoordig niet verder dan de eerste twee regels. En dan hier en daar nog wat flarden: ‘darling buds of May’ en ‘so long as men can breathe’. Toen ik recent bezig was met een sonnet van Ida Gerhardt, kwam me dit gedicht van Shakespeare weer te binnen. Toen Gerhardt mij weer bracht bij de bevrijding van de onsterfelijke ziel, herinnerde ik me vaag iets over de bedoeling van sonnet 18 van de beroemde Engelse dichter, namelijk het vereeuwigen van de geliefde.
Tijd voor enig onderzoek. Dat begon bij een recente uitgave van de Nederlandse vertaling door Peter Verstegen. In 2019 verscheen de zevende druk van het boek dat voor het eerst in 1993 op de markt kwam. Hij vermoedt dat het Shakespeares beroemdste sonnet is en verklaart dat de kalender van destijds de maand liet doorlopen tot onze half juni. Daarom kunnen de mei-knoppen vergeleken worden met een zomerdag en, let op, daarbij gaat het om … en jongeman, om Henry Wriothesley (1573-1624), de derde graaf van Southampton. (165) Ik weet niet meer of de docent Engels (was dat niet dhr. Van der Ven?) ons dat vertelde bij de bespreking van Enjoying Literature, dat het niet om een vrouw maar om een man ging. Hoe dan ook, het is helder dat Shakespeare wil zeggen: in de natuur vergaat de schoonheid onherroepelijk maar ik ga dat voorkomen door je te vereeuwigen in de ‘eternal lines’. “Omdat onsterfelijkheid vereiste dat de gedichten niet verloren zouden gaan, zou men kunnen denken dat Shakespeare in dit stadium heeft overwogen de sonnetten ooit te publiceren,” schrijft Verstegen. (187) Maar interessanter is dat hij noteert dat regel 12 kan worden opgevat als een metafoor voor het entingsproces. “Shakespeare ent de jongen met zijn eeuwige versregels op de tijd.” (188-189)
Nu is er op het internet, hoe kan het anders, een uitgebreide site over de sonnetten van Shakespeare en meer dan een handvol vertalingen. Frank Lekens is de man die spreekt op deze site en zegt: “Wat betekent ‘grow to time’? Het wordt meestal vertaald in de trant van ‘eeuwig voortleven’. Maar daarmee wordt ook iets wegvertaald. Het is eigenlijk een rare uitdrukking. Hij wordt pas begrijpelijk als je beseft dat hij een metafoor uit de tuinbouw bevat, een beeld dat in de voorgaande sonnetten al vaker is gebruikt: van het enten van rozen. In feite staat er dat de jongeman als een roos wordt opgebonden (met ‘eternal lines’, stukjes touw) aan de stam van de tijd, waaraan hij tot in eeuwigheid zal doorgroeien. De roos der schoonheid, gecultiveerd door een zorgzame hovenier. Cultuur en natuur, letterlijk verstrengeld, verenigd en vereeuwigd in de ideale schoonheid.”
Ook al is hij zelf een gedreven vertaler, geeft Lekens bij sonnet 18 de credits aan Erik Honders die er in 2007 dit van maakte:
Een zomerdag en jij: wie wint?
Hoe lieflijk, liefste, houd jij maat.
Een storm is bloesem kwaadgezind,
En zomer komt en zomer gaat.
Soms is het hemeloog te heet,
Zijn gouden kop vaak niet in beeld,
Het moois voorbij voordat je ‘t weet,
Als wolk of herfst de schoonheid steelt.
Jouw zomertooi behoudt zijn glans,
Jouw bloemknop raakt nooit uitgebloeid,
De Dood maakt evenmin een kans,
Wanneer jij híer geregeld groeit.
Zolang men ademhaalt en leest,
Leeft in mijn letters ook jouw geest.
“ ‘geregeld groeien’ kun je,” aldus Frank, “met enige goede wil opvatten als een beknopte samenvatting van het hele proces: wat is tuinieren anders dan ‘geregelde groei’? Dat hij daarbij de woordspeling met versregels ook nog behoudt, maakt het extra vernuftig.”
Als vanaf regel 11 en 12 duidelijk wordt dat de poging wordt gewaagd om de dood te slim af te zijn, hebben we eerst tien regels gehad die niet veel meer doen dan hetzelfde zeggen: in de natuur is het zo dat schoonheid vergaat. De zomerdag en de seizoenen, de bloesem en de storm, de zon en de maan, alles is vergankelijk. Alles wat stijgt komt een keer naar beneden, zong Marco Borsato al op zijn cd Duizend Spiegels uit 2013 en daarmee herhaalt hij dus oude wijsheid. Shakespeare hield in de aanloop de thematiek eenvoudig helder. Maar in het slot komt hij met een sterk punt ‘geregelde groei’. Dat spreekt mij aan – als liefhebber van de poëzie. En ik kan achteraf niet anders dan instemmen met de opdracht van de docent Engels om dit gedicht uit je hoofd te leren – als respect voor regel 11-14. Dat het mislukt is mag het bewijs heten van regel 1-10.
Naar aanleiding van William Shakespeare, Sonnetten, vertaald en van commentaar voorzien door Peter Verstegen.7 Amsterdam: Van Oorschot, 2019.
Letterkunde van A tot Z2. samenstelling door Cees van der Zalm. Aanvullingen en bewerking: dr. E.C. S. Jongeneel. Utrecht: Het Spectrum, 2001 (Eerste druk 2001). Het boek is een bewerking van Prisma van de Letterkunde dat in 1990 verscheen bij Het Spectrum.
Frank Lekens over Shakespeares sonnetten, klik hier.