Buiten en binnen
Voor het eerst in een vreemd bed bij vreemden
een kuiken buiten het nest
ervoer ik de grote wereld
de diepgeheimzinnige nacht
vol schaduw en helderwit maanlicht
het raam liep tot de vloer
heel vreemd ik lag buiten en binnen
binnen begon een klein ik
Inge Lievaart, Bodemwater, 13
Zo eenvoudig en zo treffend beschrijven wat het effect is van de eerste keer logeren, hoe doet Inge Lievaart dat in dit gedicht? Drie keer komt het woord ‘ik’ langs. Het is zelfs het slotwoord. De laatste regel is apart gezet. Daarin komt de kern ter sprake: de ik-wording. Het gedicht begint met de lokalisering van de ervaring, geeft dan de ervaring zelf en de duiding, gevolgd door de conclusie.
‘Voor het eerst in een vreemd bed bij vreemden’
Tweemaal het woord ‘vreemd’ legt een sterk accent. Daar komt bij, het is de eerste keer. Nog spannender dus. En je ligt dan in bed. Ben je alleen in de kamer? Ik veronderstel het. Geen vriend of vriendin in de kamer, of in elk geval geen contact met hem of haar. Jij en je gedachten alleen. Niet thuis bij je ouders en broers of zussen.
‘een kuiken buiten het nest’
Een beeld uit de dierenwereld moet de eerste zin verhelderen of versterken. Buiten het nest komen is een stap tot groot worden. Je blijft niet heel je leven kuiken (als het goed is). Maar de buitenwereld is groot. De dichter overdrijft niet. Niet de ‘geweldige grote’ wereld, of ‘enorme’ of ‘gigantische’. Gewoon ‘groot’.
Maar de nacht is wél meer dan gewoon bijzonder: diepgeheimzinnig. De nacht verbergt iets. Daar is iets dat wat met jou kan uithalen. Dat wordt opgeroepen door de lichtval in de kamer. Drie korte zinnen beschrijven hoe het licht de locatie helemaal beheerst. De maan schijnt. Gordijnen lijken afwezig of niet dichtgetrokken. Schaduwlijnen en vlakken tekenen zich af op de vloer.
‘heel vreemd ik lag buiten en binnen’
De woordvolgorde is opvallend. Je leest er snel overheen. Er staat ‘ik lag’ in plaats van ‘lag ik’. Als er nu een dubbele punt had gestaan na de uitroep: heel vreemd (weer dat woord uit regel 1!), dan had het een logisch vervolg geworden. Maar zonder dat leesteken werkt het nog sterker: in één adem wordt de herinnering onder woorden gebracht. Het verschil tussen buiten en binnen is weggevallen.
Eerst noemt de dichter ‘buiten’. De hele scene lijkt hem (of haar) naar buiten te verplaatsen, terwijl ze binnen ligt. Het is allebei. Toch intrigeert vooral het buitengevoel. Want in werkelijkheid ligt je binnen, maar voor je gevoel dus ook buiten.
En dan komt het: ‘en buiten was groot zonder grenzen’
Nu is groot toch groter dan je dacht. Het is zelfs zonder grenzen. Laat dat nu precies zijn wat buiten en binnen uit elkaar houdt: de grens. Het is de muur, de deur, de lijn, je huid. De grens tussen buiten en binnen. Als ‘buiten’ grenzeloos is, heeft ‘binnen’ huiswerk te doen. Grenzeloos leven is beangstigend en kwetsbaar voor misbruik door anderen. Dus moet je een ik worden die afgescheiden is van jij en hij en zij, van dit en dat. Grenzen stellen. Juist bij vreemden komt dat proces goed op gang. Wat even niet vertrouwd is, helpt je om te kijken waar je de grens trekt.
Wat weet dit gedicht pakkend de ik-wording voor ons neer te zetten. Echt knap.
Naar aanleiding van: Inge Lievaart, ‘Buiten en binnen’, In: Bodemwater. ’s Gravenhage, Boekencentrum, 1992.