Meestal net niet

Idylle

Neem nou de nijv’re landman:

moe van ’t ploegen
schuift hij des avonds bij moeder de vrouw

zich terdege bewust
dat woorden deksels zijn
voor de verkeerde pannen.

Anton Korteweg, Eeuwig heimwee, 11

Het aardige van schijnbaar eenvoudige gedichten is dat je de tekst moet blijven bevragen. De parlandostijl zet je even op het verkeerde been. Geduldig luisteren en nog eens luisteren wordt beloond met een nieuw inzicht. Bij Anton Korteweg heb ik te vaak dat er niets verschijnt bij doorvragen. Het idyllisch tafereeltje van de boer die moe thuis komt moet het hebben van de uitdrukking: ‘woorden als deksels’. Dat is fraai gevonden. We hebben het allemaal wel eens dat je iets zegt wat de ander als volstrekt passend ervaart. Precies! Ja! Maar wat bedoelt Korteweg nu in deze scene? Dat de vermoeide man zich realiseert dat zijn woorden verkeerd kunnen vallen bij zijn vrouw? Of dat hij van zijn vrouw weet dat zij verkeerd uit de hoek kan komen? Ik heb geen idee wat het communicatieprobleem met het vermoeide werk op het land te maken heeft.

In de twee bundels die ik van Anton Korteweg las, overkomt het me te vaak. Ik lees korte indrukken van situaties uit de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw en denk: oké, en nu? “Poëzie brengt ons in verlegenheid,” leerde ik van bekende kenners van het genre. Gerrit Komrij noteerde het in de korte maar treffende inleiding op de bundeling van bombast en larie uit in de Nederlandse poëzie. (10) Maar toegegeven, een enkele keer heeft Korteweg mij echt te pakken. Het zal niet verbazen dat het gebeurt bij een tekst die raakt aan mijn core business: geloven.

Parakleet

Nu ’t me eens en voorgoed onmoog’lijk is geworden
de medemens, de zogezegde evennaaste,
te troosten als weleer – in ‘t huidig tijdsgewricht
pikt hij geen brood meer voor het hart, laat staan
verwijzing naar Gods Ondoorgrond’lijk Raadsbesluit,
hetwelk wij zien maar niet vermogen te doorgronden –

tracht ik, kortademig, al wie beladen en belast is,
met zieke grappen op te beuren – eind’loos onze smart.

Eeuwig heimwee, 33

Achter in de bundel verklaart hij de titel Parakleet: Heilige Geest, trooster; wat toch ook al weer veelzeggend is, hij vond dat blijkbaar in 1973 al nuttig. Het is in een paar zinnen de weemoed van het verloren geloof. Dat blijft een thema, ook nu nog. Hier is de eenvoudige spreektaal niet zozeer gelaagd als wel passend bij het onderwerp. De hoogdravende woorden met hoofdletters (Gods Ondoorgrondelijk Raadsbesluit) landen niet meer in de dagelijkse werkelijkheid. Dat pikt de (post)moderne mens niet meer. Het alternatief is echter erger dan de ervaren kwaal. Zieke grappen. Die helpen inderdaad niet verder. In het lege universum komt een godverlaten mens niet heel ver in antwoord op het lijden. Kijk, zo’n gedicht vind ik dan weer een deksel die prima op de pan past.


Naar aanleiding van: Anton Korteweg, Eeuwig heimwee drijft hem voort. Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep, 1973.
Anton Korteweg, Niks geen Romantic Agony. Amsterdam: Meulenhoff, 1971.
Gerrit Komrij, Bombast en larie: De 25 afschuwelijkste gedichten uit de Nederlandse literatuur (Sandwich-reeks 10). Amsterdam: Van Gennep, [z.j.].

In De tegenstrijdige generatie: Dichters van de jaren zeventig van Yves T’Sjoen staan vijftien gedichten die Korteweg zelf koos als representatief voor zijn werk. Het gedicht Binnen (76) vind ik uit die serie mooi.
Wat uitgebreider dan ik geeft Hugo Brems in 1983 zijn twijfels over Kortewegs poëzie weer in een artikel uit Ons Erfdeel, klik hier.
Guus Middag is vriendelijk: “Korteweg pretendeert niet grote gevoelens te hebben en dat maakt zijn poëzie sympathiek.” (99)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *