Krullen in de avondlucht
Klanken en geuren krullen in de avondlucht,
kleur vervult het wel gevelde op het veld,
elke mandel geurt naar brood, elk moment
is aan zich een ode, zie Monet, Claude, de oude,
de dode, nooit gaat die me dood zolang uit rood
met geel een oranje, het gouden, stroomt
zonder dat daarvan het gele en het rode kwijnen,
en zal dat ooit?
Klanken en geuren krullen in de avondlucht,
brood geurt naar laat zomerlicht, verdwijnen
is een aard van anders verschijnen, de koekoeksroep
roept de koekoek op die in het schuilgaan is vervat en,
wegstervende, de echo’s waarmee zich weer sluit het bos
nadat het even meerdere losstaande bomen had. Is zo
de mens soms vervatting van een wens? En is dat
dan niet al vervulling zat?
Huub Beurksens
Hier heb ik een zwak voor, passende klanken, alliteratie en binnenrijm. ‘Klanken en geuren krullen in de avondlucht, kleur vervult het wel gevelde op het veld…’ Met klankverwante woorden roep je zomaar een sterk ruikend oogstveld op. Heel knap gedaan van Beurskens. Ik ken hem niet en kom hem tegen in de bundel van Yves T’Sjoen die ik al maanden stap voor stap doorlees. Van de vijftien gedichten van Beurskens is dit een van de weinige die mij tot herlezen uitnodigt. Zo gaat het en moet het gaan, van elke dichter is maar een selectie voor de specifieke lezer goed. Dat heb ik zelfs bij mijn eigen werk.
Een gedicht dat zo stevig op de benen staat, daar blijf je vol bewondering omheen lopen. Een vreemd hoekje wil je beter begrijpen. Wat is bijvoorbeeld een mandel? “Mandel: aantal stroschoven, soms 12 soms 16; of: graanhoop,” roept internet. Dat past bij de eerste twee regels en de verdere sfeertekening van het gedicht. En sfeer is waar het om gaat. Dat is waar de impressionist Monet om bekend is geworden, de meester van de indruk, of het nu om bloemen, tuinen of vrouwen gaat. Heel fraai is hoe Beurskens het eeuwige van de kunst omschrijft: ‘nooit gaat die me dood zolang uit rood met geel een oranje, het gouden, stroomt zonder dat daarvan het gele en het rode kwijnen, en zal dat ooit?’ Wat scherp gezien: als het mengel iets doorgeeft van de constituerende bestanddelen, dan is er iets groots aan de hand. Transparantie die transcendent wordt.
De tweede strofe gaat op dat punt verder: ‘verdwijnen is een aard van anders verschijnen…’ Koekoek is een vorm van herhaling in één woord. Het ene exemplaar kan de andere oproepen en zo gaat het item ‘koek’ de tijd door. Het zijn steeds losse klanken. Zo kun je ook in een bos losse bomen waarnemen, maar uiteindelijk is het geheel van losse bomen gewoon een bos. Zoals geel en rood in oranje niet kwijnen, althans bij de meester.
Wat schuilgaat in het geheel is er, maar je ziet het niet. ‘Is zo de mens soms vervatting van een wens?’ vraagt de dichter zich af. Mooie vraag. Wij leven in een wensenmaatschappij. Alles is gedreven door onvervulde wensen. Juist in coronatijd blijkt hoe kopen en verkopen de drijvende kracht is van de westerse samenleving. Als alles dicht gaat houden we het even vol. Daarna moeten we er weer uit om te shoppen en naar evenementen te gaan. De wens is een vat vol wensen, en dat noemen we leven – het liefst onsterfelijk. ‘is dat dan niet vervulling zat?’ Nou nee, zo te zien. Het beheersen ervan is geen sterk ontwikkelde eigenschap van de mens. Opvoeding is er op gericht, maar de welvaart en de vermarkting van het leven hebben ons tot permanente consumenten gemaakt.
Op z’n best is deze vraag van de dichter een oproep tot bewustwording.
De enig andere lezing is de ironische.
Naar aanleiding van: Huub Beurkens, ‘Krullen in de avondlucht’ In: Yves T’Sjoen [red.], De tegenstrijdige generatie: Dichters van de jaren zeventig. Amsterdam: Meulenhoff, 2011, 177. De schrijver (1950) heeft hard gewerkt en werd beloond.