Uit de tuin kom je de keuken binnen. Tas stevig in de hand, je jas
blijft aan. Ik zie niks, zeg je. Ik heb geen oogbollen meer, papa.
Kun je mij terugbrengen. Je blik is van een ouder – voor alles
bang geweest. Ik buk me langzaam uit mijn stoel overeind.
Ben jij niet vlees van mijn vlees? Een handvol aarde,
met zachte had geschept. De allereerste naam die ik vond
om weg te geven. Om steeds weer uit te spreken.
Of lag jij voor den beginne in de aard der dingen, waarachter
geen waarom waartoe. Een optelsom van prikkels, functies,
labels, waardoor gebeurtenis, betekenis, persoon.
Met onder aan de streep: gewoon te veel dopamine.
Marnix Niemeijer, Opname van opzij, 5
In de excellente vormgeving (respect voor Steven van der Gaauw) staan de eerste vijf woorden van de eerste strofe in het rood gedrukt. Een procedé dat bij elk gedicht herhaald wordt en lading aan de gedichten geeft. Het is al geen fijn onderwerp (de opname van je dochter in een instelling voor psychische hulp) en dat wordt nog eens met rood – zwart verzwaard.
Dit eerste gedicht uit de serie van acht neemt de huiselijke sfeer als startpunt voor de vertelling: de dochter komt de keuken binnen vanuit de tuin. Unheimisch dichtbij. Zij komt van buiten naar binnen. Terwijl binnen in haar juist van alles misgaat. Wat kan buiten dan heerlijk zijn, zou je denken. Het zal, maar let op, zij komt naar binnen. De keuken in.
Zij komt thuis met een tas. Waarschijnlijk van school, zoals zoveel kinderen of jongeren elke dag de keuken in stappen met hun tas. Je doet je jas uit en gaat zitten. Zo niet de dochter: zij houdt haar jas aan. Want het is mis. Ook buiten was het al mis. Zij ziet niks. Dat moet beeldsprakig zijn. Want zij stapt zomaar naar binnen, niet op de tast. Toch, ze ziet niks. Ze heeft het gevoel dat er zelfs geen bollen meer in de kassen zitten. Echt niets meer kunnen onderscheiden, de hele functie is uitgevallen.
Papa. Zij spreekt haar vader aan die in z’n stoel zit. Hij zal er zo meteen uit omhoog komen. En kijk eens hoe sterk dat geformuleerd is: ‘Ik buk me langzaam uit mijn stoel overeind’. Wat goed om zo in één zin duidelijk maken hoe zwaar de last van het lijden van je dochter is. Want zij wil terug. Terug in de opname. Zij was blijkbaar even thuis. Op verlof, om te proberen? Hoe ook, het gaat niet. De wereld en het reizen is te moeilijk als je innerlijk zo in de war is. De ogen zijn de spiegel van de ziel: de jonge vrouw is ouder. Te oud voor haar leeftijd. Wie door depressie of een andere mentale ontregeling eraf ligt, weet ineens heel veel van deze moeilijke wereld. Angst bijvoorbeeld. Want alles is onveilig.
Het gedicht is geschreven vanuit het perspectief van de vader. Hij opent de tweede strofe smartelijk. De dochter is uit de verbintenis van hem en haar moeder geboren is. De taal van de oergeschiedenis van de mensheid, Genesis 2,23. Wat als een lied begon, de man wordt verrast met mannin!, is nu de taal van de van pijn doortrokken liefde. Je wilt je dochter niet horen lijden. Haar pijn is jouw pijn. Zij is aardmens, net als de eerste mens. Stof uit stof en de Schepper wilde geen hardheid. Hij deed het met de aandacht van een kunstenaar, met zachte hand. Aarde scheppen, boetseren en leven inblazen. Het is de beeldtaal die erop wijst hoe gewild wij zijn in Zijn ogen.
Als de eerste vrouw dan bij de eerste man komt is de naam een van verbintenis: mannin, want uit de man genomen. Wij vormen een setje. De vader mijmert dat de naam van zijn dochter zo’n feest was om te geven. Die geef je weg, de naam gaat in omloop. Wie een naam kent, heeft het begin van liefde gevonden.
‘Waarom, waartoe’? De vragen van het lijden komen in dit eerste van de cyclus aan de orde. Maar misschien zijn die vragen gewoon misplaatst. Zij is. Zij kwam. Zij werd. Lag het alvast, is het gedetermineerd? Het is een vraag. Het eerste deel van de openingszin van strofe drie doet een vraagteken verwachten. Staat er niet. Is het een gelaten gedachte? Zo van, als je het nu eens reduceert tot dopamine, als je er de taal van de ontleding op loslaat, wat gebeurt er dan? Dan verliest de vraag ‘waarom’ haar zin. Want hij veronderstelt een reden en een bedoeling. Dopamine heeft geen bedoeling. Een prikkel, een label en een functie ook niet. Het zijn analytische instrumenten om te observeren en te duiden. Dat doen de buitenstaanders, de helpers, de deskundigen. Met goede bedoelingen. Want zij moet geholpen worden. Herstel, heling, genezing. Op z’n minst vermindering van klachten. Of stappen om met de aandoening om te gaan. Heeft dat al eerder resultaat opgeleverd? Dan misschien nu weer. Gewoon kijken hoe de dopamine-spiegel is en die beïnvloeden ten goede. Dat geeft betekenis. Daar is de persoon mee geholpen. Toch?
De slottaal heeft zich ver verwijderd van de liefde en de verbindingstaal van strofe twee. Je moet wat. Je dochter komt de keuken binnen. Zij wil weer opgenomen worden. God, wat een smartelijkheid.
Naar aanleiding van: Marnix Niemeijer, Opname van opzij.2 Hilversum: Brandaan, 2022 (eerste druk 2017). De gedichten hebben kunstenaar Marcel Verbrugge geïnspireerd tot het maken van tekeningen. Twee daarvan hebben een plaats gekregen in de bundel.
Het eerste gedicht roept aan alle kanten om een vervolg. Dat komt inderdaad. Hier een korte impressie van de anderen zeven gedichten:
- 2 De deur is dicht. Hoog: toch mijmeren waar het vandaan komt
- 3 Waar telkens om de volgende: observeren hoe loopt, op afstand
- 4 Liefde komt voor de dood: waar vind je vaste grond?
- 5 Je kalmte en geduld maskeren: het heeft er al zolang gezeten
- 6 De deuren van het stiltecentrum: hier is zij thuis
- 7 Kom laten we een ritje: samen door de stilte
- 8 Na het potlood de penselen: hemel en aarde schilderen