“Tijd voor een liedje, vond Broer. Een hoogliedje op de dood.” (207). Ik word er somber van, het slot van de bekende roman van Frans Kellendonk. Leendert (Broer), zoon van A.W. Gijselhart en broer van Magda (aka Prul), hoort zijn vader tieren. Magda is vertrokken met man en kind. Zij heeft met haar zoon Victor bij haar vader ingewoond. Bruno Pechman is de verwekker van haar zoon en hij heeft de diepe minachting van Gijselhart en Broer opgewekt: wat moet die Jood! Magda kiest echter voor zoon en man, en dan gaat haar vader los: “Barstend heimwee zal ze krijgen. Prul kan niet zonder haar vader. Alleen met mij erbij kan ze die Jood verdragen. … Ik laat me niet belazeren, wat denkt ze wel.” (206).
Deze tirade is een laatste stuip. Broer beseft dat die rochelende man inwendig opgevreten wordt. “Onzichtbare wezentjes waren in hem aan het kluiven, met myriaden knabbeltandjes.” (206). De dood in zijn griezelige gedaanten: zieke verhoudingen, zieke lijven. En dan een liedje op de dood. Broer wil zelfs haar ambassadeur worden: “Ondenkbare aan wie ik altijd denken moet, ik zal jouw boodschap verbreiden onder de kinderen van Jerusalem.” (207).
De publicatie van Mystiek lichaam in 1986 veroorzaakte een heuse rel, begreep ik. Ik las in het Nederlandse Literatuur, een geschiedenis een mooi hoofdstuk van Sipko Melissen over de affaire (853-858). In de reacties werd gesteld dat Kellendonks boek antisemitisch was en beledigend voor homo’s. Daarachter gingen uiteenlopende literatuuropvattingen schuil: is literatuur realistisch op te vatten of creëert literatuur een werkelijkheid? Nu ik na dertig jaar de roman lees, ben ik een voorbeeld van dat laatste, merk ik. Het schelden op Joden of het typeren van een homoseksueel leven als ziek en vruchteloos, ik heb het niet als een reëel statement opgevat. De literaire werkelijkheid introduceert mij in een ziek gezinssysteem waar de grofste waarde een rol speelt: veelkoppig egoïsme.
Van Luxemburg, Bal en Weststeijn zien in het boek een allegorie: “In de roman leest men de tegenstelling tussen de geschiedenis van het vlees (de voortzetting der generaties) en de teloorgang van de smaak (het instinctmatig weten wat goed voor je is).” (Over Literatuur, 21). Als dat waar is, dan word ik nog pessimistischer. Het vlees (de jonge Victor) wordt meegenomen, het verhaal uit, vader en zoon blijven achter, en dan rest niets dan de afbraak: ziekte en egocentrisch gemopper. En dan een liedje op de dood. God, wat een treurigheid. Hoe is het toch mogelijk dat juist de religieuze taal in deze roman virtuoos wordt benut? Ik snap het niet, misschien U wel, Vader. Weet U waar ik aan moet denken? Terwijl de laatste twee woorden van deze roman ‘onsterfelijke dood’ zijn, liet U al eeuwen eerder een adembenemend visioen zien: “Toen werden de dood en het dodenrijk in de vuurpoel gegooid.” (Openbaring 20,14). Dank U. Amen.
Na een jaar was de rel voorbij. De roman werd bekroond met de F. Bordewijkprijs 1987. In de serie Rainbow Essentials verscheen de roman in 1999. In 2002 kwam de titel in de Canon van de Nederlandse Literatuur. Ik lees in 2017 een exempel van somberheid dat ik niet meer herken. Blij dat het voorbij is; tijd om te herademen.
Naar aanleiding van: Frans Kellendonk, Mystiek lichaam (Rainbow Essentials). Amsterdam: Meulenhoff 1999 (de roman verscheen voor het eerst in 1986).
M.A. Schenkeveld-Van der Dussen (hoofdred.), Nederlandse Literatuur, een geschiedenis.2 Amsterdam/Antwerpen: Contact (in samenwerking met Martinus Nijhoff Uitgevers, Groningen), 1998.
Het hoofdstuk van Sipko Melissen lees je hier.
Jan van Luxemburg, Mieke Bal, Willem G. Weststeijn, Over Literatuur. Bussum: Coutinho, 1999