Opgebrand verlangen

“Toen ik elf was, scheidde mijn moeder van mijn vader, die niet alleen regelmatig vreemdging, maar ook zijn bedrijf te gronde had gericht.” (88) Wat zoiets met de psychosociale ontwikkeling van een Zuid-Koreaanse tiener doet weet ik niet precies, maar het kan de opmaat zijn voor familiale ellende. Zijn moeder wordt huwelijksmakelaar en geeft haar enige zoon mee dat ze er wel komen als zij samen hun best doen. Maar juist haar zoon laat het hele verhaal in duigen vallen als hij zijn homoseksuele verlangen ontdekt. Zijn moeder betrapt hem bij het zoenen van een twee jaar oudere natuurkundestudent. De dag erna zet zij haar zoon in de auto om hem af te leveren bij een psychiatrische inrichting. (90-91) Zo is in een paar grove penseelstreken een thema in uit de beklemmende roman Liefde in de grote stad van Sang Young Park geschetst: de uitsluiting vanuit thuis, die ook nog eens diep christelijk gekleurd is.

Sang Young Park is geboren in 1988. Hij groeide op, volgens de flaptekst, in het conservatieve Daegu en verhuisde als twintiger naar Seoul. Daar studeerde hij Frans en journalistiek. In 2016 won hij de New Writers Award voor zijn eerste verhaal en daarna publiceerde hij een succesvolle verhalenbundel. Liefde in de grote stad is zijn romandebuut en het lijkt op veel punten autobiografisch. Het is vlot geschreven en vertaald en de kracht van het boek is de gedreven beschrijving van een jong leven op zoek naar verbinding. Als die niet gevonden worden bij zijn moeder (en dus al helemaal niet bij z’n vader) en ook niet bij God, dan moet het de liefde worden van een partner. En via de partner met het grote universum. Het is verdrietig om te zien hoe dat begrijpelijke en eerlijke streven mislukt. Ik vind het een beklemmende roman omdat de zelfspot wezenlijk onderdeel is van het debacle.

Sinds ik in Zuid-Korea geweest ben, is mijn interesse in het land (en buurland Noord-Korea) gewekt. Ik heb er presbyteriaanse christenen gesproken en iets geproefd van de conservatieve cultuur die in de orthodox-protestantse kringen heerst. Het gesprek over gelijke positie van vrouwen in de kerkelijke ambten werd voortdurend overschaduwd door het thema homoseksualiteit. Als je Bijbels probeert te onderbouwen dat vrouwen predikant mogen worden, dan zal het – is de gedachte – kort daarna ook gebeuren met de legitimering van de homoseksuele praxis (en dat is ook zo). Hoe groot de inbreng van de christenen in de samenleving ook is (zo’n 20% protestanten en 8% katholieken), de seculiere druk is ook daar merkbaar. In deze roman is de moeder van de hoofdpersoon de verpersoonlijking van dit verzet. En voor Young Park faalt het godsgeloof op alle punten. Moeder is namelijk ziek. De kanker wordt keer op keer bestreden, ondersteund door een groot geloof in Gods zorg en hoop op zijn ingrijpen. “Mijn moeder lag waarschijnlijk de Bijbel te lezen in een poging om te gaan met de teleurstelling dat ze alweer in een ziekenhuisbed wakker was geworden,” schrijft de jongen. (65) Als zij zegt dat ze alles in Gods handen had gelegd (114) kan hij niet anders concluderen dan dat Gods wegen ondoorgrondelijk zijn omdat de derde operatie geen goede afloop had. Moeder gaat Bijbelteksten overschrijven als een soort meditatieve routine. Het drijft hem bijna tot wanhoop. Hij wil met haar praten. Over zijn vriend. Maar dat lukt gewoon niet. (142, zie ook 160: “Ik zou willen dat je je excuses aanbood…”)

Het boek is vol van seks en drank en vaak vluchtige seks na veel drank. Dat je dat in je studententijd een keer doet, is tot daar aan toe. Dat je je sekspartners op een bepaald moment niet meer weet te tellen, is een teken van een lage zelfdunk en vluchtgedrag (46, 51) en als je dan je grote geliefde vindt dat moet dat wel de werkelijk vervulling van je leven worden. En dat is bijna religieus, dat weet Young Park treffend te noteren: “Het verlangen om Jezus lief te hebben en om jezelf volledig op het leven te storten. Wellicht was dat het gevoel dat ik voor hem als gevoeld, die verknochtheid, die energie waaraan ik geen seconde kon ontsnappen – een soort religie. De bereidheid jezelf in een aardedonker gat te laten vallen, gesteund door het geloof. Zou ik daar ooit nog toe in staat zijn?” (143) En even verderop: “Als ik hem vasthield voelde het altijd alsof ik de hele wereld in mijn armen hield. Alsof ik het universum vasthield.” (161, zie ook 259-260)

Dit maakt mij verdrietig. Zo’n jongen trekt al vroeg in zijn leven de conclusie dat hij niet past in het ideaalbeeld van een christelijk gezin. (90) Om dat te voorkomen heb ik me al heel lang geleden voorgenomen dat mijn kinderen mijn liefde en support krijgen hoe zij zich in relaties ook ontwikkelen. Nu het ook in ons gezin actueel is geworden, weet ik uit de eerste hand hoe de rol van ouders invloedrijk is – zelf bij kinderen die volop volwassen zijn. Ik heb geleerd dat deze levenswaarde je kind de ruimte geeft zijn of haar eigen levenswaarden te gaan ontdekken. Als die afwijkt van die van ons als ouders dan zij dat zo – mijn opvoedrol is daarna tot zijn bestemming gekomen. Als de Bijbel veroordelend spreekt over de homoseksuele praktijk, dan wil ik de contextuele betekenis daarvan onderzoeken en kijken of dat passend is in onze tijd. De uitsluiting die de complete persoon raakt (bijvoorbeeld in de dreiging met doodstraf) kan ik op geen enkele manier inpassen in mijn houding ten opzichte van mijn kinderen of anderen die niet hetero zijn. En ik geloof dat dat ook kenmerkend moet worden voor de hele kerkelijke sfeer waarin ik leef en voorganger ben. Dat is een lastige spanning maar ik kan niet meer terug naar de positie waarin ik homoseksualiteit als een niet gewenste werkelijkheid typeer.

Als het hier in Nederland al spannend is, hoeveel te meer in de dialoog met onze christelijke partners in Zuid-Korea. Ik droom ervan om bijvoorbeeld aan de hand van deze roman een gesprek te hebben met Zuid-Koreaanse collega’s en medechristenen. Op zoek naar de waarden onder onze meningen, naar de effecten van sociale dynamieken rond dit thema en naar een omgang met de Bijbel die ruimte biedt voor evangelische kernwaarden als liefde en trouw – en met mildheid de gebrokenheid van de wereld kan beschouwen.

Want gebroken eindigt de roman. Gyu-ho is de grote geliefde van Young Park. Samen gaan ze op vakantie naar Bangkok en belanden zij ’s avonds op het strand. Er loopt een vrouw met lampionnen en zwarte stiften. Je kan je wens opschrijven en dan de lampion laten wegvliegen. “Toen we onze wensen hadden opgeschreven gaven we de lampion terug aan de vrouw. Ze vouwde behendig de ijzerdraadjes aan de onderkant in elkaar en legde een klein waxinelichtje in de houder die zo ontstond. Ik bood haar een chocolaatje aan (dat ik al weet ik niet hoe lang in mijn zak had zitten) en ze glimlachte naar me als iemand die nog nooit in haar leven verdriet had gekend. Een aantal lampionnen steeg tegelijk op. We joelden en staarden naar de lampionnen die vredig naar de hemel zweefden. Iedereen blij. Alsof al onze wensen al waren vervuld.” (265)

Alsof ja, want vijf bladzijden later blijkt dat hun lampion niet ver komt. “Zodra hij de golfbrekers passeerde vloog hij in de fik en gaf hij zwarte rook af terwijl hij in een schuine lijn ter zeer stortte. (…) maar ik stond als aan de grond genageld. Ik kon niet geloven dat mijn wens letterlijk in rook was opgegaan.” (270) Zo gaat dat met alle aardse wensen. Ik zeg het zonder enig cynisme.


Naar aanleiding van: Sang Young Park, Liefde in de grote stad. Uit het Koreaans vertaald door Mattho Mandersloot. [Amsterdam] Dasmag, 2021 Oorspronkelijk uitgegeven in Korea onder de titel Daedosiui Sarangbeop in 2019) De fraaie omslagillustratie is van Soña Lee. Ik kwam op het spoor door het boeiende boek van Jeroen Visser, Noord-Korea zegt nooit sorry, 233: “Ongetrouwd samenwonen is nog altijd not done. Homoseksualiteit ligt heel gevoelig. Veel jongeren die uit de kast komen riskeren sociale uitsluiting. Op de televisie is van slechts een handvol Zuid-Koreanen bekend dat ze homo zijn.” (zie ook p.272)


Op p.152 schrijft de ik-figuur over zijn moeder: “Naast me zat een vrouw van middelbare leeftijd, een krappe vijfenveertig kilo op de weegschaal, Korintiërs 3:2 over te schrijven.” Voor elke geoefende Bijbellezers rijst hier een vraag: schreef zij uit de eerste of de tweede brief aan de Korintiërs over? Het lijkt me sterk dat de vertaler geen weet heeft van het feit dat er 1 of 2 voor moet staan, dus ik neem even aan dat de auteur zelf het rangnummer niet vermeldt. Terwijl we ook met een gerust hart kunnen aannemen dat de schrijver heel bewust een verwijzing naar de Bijbeltekst heeft geplaatst. Als wij zouden moeten aanvullen, wat zou het dan worden?
In 1 Korinte 3:2 staat: “Ik heb u melk gegeven, geen vast voedsel; daar was u niet aan toe. En ook nu nog niet, want u bent nog gebonden aan deze wereld.” En in 2 Korinte 3:2 is te lezen: “U bent zelf onze aanbevelingsbrief, in ons hart geschreven, maar voor iedereen te zien en te lezen.” Dit laatste is onwaarschijnlijk gezien wat we intussen weten over de houding van moeder ten opzichte van haar homoseksuele zoon. Het citaat uit de eerste Korinte-brief ligt wel in lijn met het verhaal. De moeder vindt stellig dat haar zoon gebonden is aan een wereld die zij afkeurt.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *