Opofferende vriendschap

Mieko Kawakami (Japan, 1976) schreef een indringende roman over pesten. Niet voor het eerst dat je erover leest, natuurlijk. Maar het speciale aan haar verhaal is dat zij het laat uitlopen op de bespiegelingen van het waarom: hoe kun je dat als jongeren (het speelt zich af in de schoolwereld) elkaar aandoen? Direct dan ook het enige minpuntje: een van de pestende jongens, Momose, geeft uitgebreid achtergronden van het zinloze geweld terwijl je dat van zo’n nihilistische jongere niet verwacht. Daar wordt de roman bijna een pamflet. Daarna trekt Kawakami de teugels weer strak aan en sla je bladzijde na bladzijde om, op weg naar het einde. En dat is – treurig – de onbespreekbaarheid. “Alles wat ik zag was prachtig. Het was een schoonheid die ik aan niemand kon uitleggen. Die ik met niemand kon delen. Het was puur schoonheid.”  (222)

De hoofdpersoon van de vertelling is een (naamloze) jongen van 14. Hij wordt gepest door een groep jongens onder leiding van Ninomiya. In dezelfde klas zit ook Kojima. Het meisje ondergaat hetzelfde lot in de groep van meisjesleerlingen. Het verhaal begint met de toenadering die Kojima zoekt: “Jij en ik zijn soortgenoten” schrijft ze op een klein briefje dat de jongen vindt. (7) Het is het begin van een mooie vriendschap. Zij komen beiden uit gebroken en ontwrichte gezinnen. Allebei weten zij niet in opstand te komen en ook hun (stief)ouders of schoolleiders komen niet in beeld als hulp tegen het pesten. Het gaat in het verhaal vooral om de dynamiek van de vriendschap. Een glanzende kern daarin is het waarderen van elkaar onvolkomenheden. De jongen is scheel en Kojima zegt: “Ik hou van jouw oog.” (88). Kojima is vies uit solidariteit met haar vader (87) en toch blijft de jongen in haar nabijheid.

Tegenover het mooie van de ontwikkelende vriendschap staat het lelijke en afschuwelijke van het pesten. De scenes die dat beschrijven laten zich niet makkelijk lezen – hoezeer de stijl van Kawakami (en dus ook de vertaling in het Nederlands door Maarten Liebregts) toegankelijk zijn. Naast Ninomiya als leider is er uiteraard de groep meelopers. Eén van hen is Momose. Hij krijgt een centrale rol in de roman als hij uitlegt dat het pesten niets met het schele oog te maken heeft. (149vv) Dat is een openbaring voor de gepeste jongen. Maar de werkelijke reden is des te verontrustender. Het is puur nihilisme. Die dingen gebeuren gewoon, dat je een ander dwars zit. En het argument dat je dat toch ook niet voor jezelf wenst, of je broer of je zus, dat werkt gewoon niet. Geen vader wil dat zijn dochter een prostituee is. Maar geen man denkt bij het bezoek aan een hoer aan de vader van die vrouw. (158) Je hebt gewoon behoeften en die streef je na. “Het heeft totaal geen betekenis, hoor. Iedereen doet volgens mij gewoon wat hij wil. Het begint met een behoefte. Op het moment dat die behoefte ontstaat, bestaat er geen goed of kwaad. En toevallig is er een situatie voorhanden die in die behoefte kan voorzien.” (153) De jongen kan er niet bij. Blijkbaar heeft hij niet ook de behoefte om anderen pijn te doen of zelfs maar in verzet te komen. Kojima geeft de duiding dat juist het aanvaarden ervan, het zwak zijn, een kracht is. (123)

Het uitgebreide gesprek met Momose brengt geen verandering in de situatie. Het pesten gaat gewoon door. “Alles werd steeds herhaald, alsof het de normaalste zaak van de wereld was.” (187) Wel is er een nieuw perspectief: het schele oog kan worden rechtgezet. In een eenvoudige ingreep, ook voor mensen met weinig geld goed te doen. Als hij Kojima erover vertelt, wacht hem een teleurstelling. Zij ziet het als een manier om aan het pesten te ontkomen. Het is kiezen voor de vijand. “Doe je er dan goed aan om die sterke gasten te imiteren, hun kant te kiezen, zodat je niet meer zwak bent?” (178)

Toch laat de jongen zijn oog rechtzetten – en dat nadat Kojima een ontroerend bewijs van liefde heeft getoond. Nadat hij door Ninomiya in een val is gelokt, via een afgedwongen briefje van Kojima, willen de pesters hen dwingen tot seks – daar voor hun ogen. De jongen wordt met geweld ontkleed. Kojima doet het vrijwillig en komt, naakt als ze is, liefdevol haar had op het gezicht van de anderen leggen. (207v) Iedereen vlucht weg. Het is bijna christelijk dit motief. Zwakte is zinvol. (209)

Zo zie ik ook het slot als de grote scene van de opoffering en zelf wegcijfering. Kojima heeft in het begin de jongen meegenomen naar een museum. Want daar hangt Hemel, een van de schilderijen in het museum. (39, 50). Zij zien in het museum allerlei kleurrijke werken maar aan Hemel komen zij niet toe. (65). Aan het slot van het boek herinnert de jongen Kojima er nog aan. (188) We zien hen echter niet samen alsnog Hemel opzoeken. Sterker, Kojima keert niet meer terug. De jongen laat zijn oog herstellen en de slotbladzijden gaan over het schitterende, kleurrijke zicht dat hij nu eindelijk heeft. Hemel. Het is die pure schoonheid. Die schoonheid is onbespreekbaar is. Kojima heeft hem er gebracht. Vriendschap die zich wegcijfert en dan verdwijnen kan.

Puurheid gaat niet samen, in puurheid ben je alleen.

Het stemt me lichtelijk somber, dit wereldbeeld. Is dit de keerzijde van het nihilistische? We leven in gescheiden werelden. Geen echte verbinding, maar soms een beetje botsen en soms heel hard botsen en dan bepalen de machtsverhoudingen wie wint en wie verliest? Wie pest en wie gepest wordt? Er is toch een waarheid, een norm die ons allen aanspreekt op waardigheid? “Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.” Dat werkt niet in de wereld van de Momoses. En dan is schoonheid dus ook niet te delen. God, wat treurig, zo’n hemel.


Naar aanleiding van: Mieko Kawakami, Hemel. Amsterdam: Podium, 2023. Uit het Japans vertaald door Maarten Liebregts.

Denk jij dat er een god bestaat? “Nou ja,’ zei Kojima zonder me aan te kijken, “het hoeft niet perse een god te zijn, maar als er geen god-achtige figuur bestaat, dan zie ik van allerlei dingen het nut totaal niet in.” (85)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *