Rouwend transformeren

De foyer

Zo zal het gaan: de voorstelling is afgelopen,
je loopt de foyer in, terwijl vele vragen
nog in jou doorduizelen: wie wat waarom
deed, dit dacht maar dat zei, je wilt napraten

waren de aanrakingen, de indringende blikken,
de dialogen op het podium en in je hoofd
niet even echt? dorstig vult de ruimte zich
met een geroezemoes van nog meer vragen

zo zal het gaan: je schrikt op uit jezelf,
laat los, valt uiteen, dwaalt, ontdekt, komt
ergens aan, vloeit weer samen, went eraan
gaat verder als een ander die je altijd al was.

Sytse Jansma, Rozige maanvissen, 51

*

Wie is de ‘je’ in dit gedicht?

Het kan zijn de gestorven geliefde. De bundel, waarin dit gedicht staat, opent met een voorbericht: “De vriendin van dichter Sytse Jansma kreeg op tweeëndertigjarige leeftijd een hersenbloeding en stierf onverwachts.” Gaat ‘de foyer’ over haar, dan krijgen we deze duiding: haar leven, ‘de voorstelling’, is afgelopen. Zij komt in het hiernamaals dat wordt voorgesteld als een theaterfoyer. De foyer kennen wij als de overgangsruimte. Tussen de theaterzaal en buiten. Zo kan de overledene de overgang maken van het leven op aarde naar het leven in het hiernamaals. Je hoeft niet direct aan het vagevuur te denken maar een plaats en tijd van transformatie is er wel mee aangeduid. Je neemt nog zoveel mee uit het aardse, ‘de vele vragen die in jou doorduizelen’. Vanuit de ons bekende gewoonte om daarover door te spreken, wordt de verwachting uitgesproken dat er iets bijzonders zal gebeuren na de dood. Alles wat je gewoon was, kan je los laten. Of misschien wel: móet je loslaten. De dichter kondigt het aan: zo zal het gaan, tot tweemaal toe. Het goede nieuws is dat er een nieuwe integratie ontstaat. Je gaat verder als ‘een ander die je altijd al was’.  Dat stukje zin zegt het allemaal. Prachtig.

‘Je’ kan ook de dichter zijn. Het gedicht is de opening van de vierde afdeling: Hiernamaalsvariaties. De eerste drie delen (Lichaam I, Lichaam II en Post) hebben ons als lezer meegenomen in verschillende fasen van rouw. De eerste serie gaat over ‘wij’, daarna schakelt hij – op een enkele uitzondering na – over op ‘ik en zij’. De titel van de vierde cyclus van twaalf gedichten kan aangeven dat er nu echt een ‘hierna’ bereikt is. De rouwverwerking reikt ernaar en bereikt nu de fase van integratie. Dat is de transformatie van de nabestaande. Hij wordt nu de nog jonge man die in zijn biografie een jong overleden vriendin heeft. ‘Zo zal het gaan:’, tot tweemaal toe, betekent ook nu dat wij hier een verwachting horen. De integratie wordt verlangd en met zekerheid verwacht. De ‘voorstelling’ is, zo interpreterend, de aanduiding van het leven samen. Dat is nu voorbij. Hij moet de overgang maken naar de tijd dat het alledaagse leven zich weer zal hernemen (zie het gedicht op p 52). In die overgang zijn er vragen te over. De rouwende hoort zoveel over de tijd dat zij er nog was, ook van anderen: geroezemoes alom. Maar let op, er gaat iets bijzonders gebeuren. De verwarring, die ontstaan is door het dramatische einde van de voorstelling, zal overgaan in een nieuwe rust. Je vloeit weer samen tot wie je bent, maar nu toch anders. Je gaat verder als ‘een ander die je altijd was’. Dat stukje zin zegt het precies goed.

Kunnen wij het gedicht ook lezen als een verwoording van het normale rouwproces dat mensen in het algemeen doormaken? Zo zal het gaan, beste mensen. Dat is in feite een variatie op de uitleg dat ‘je’ de dichter is. Het voorzegt ons als lezers dat een goed doorlopen rouwproces tot een nieuwe tijd zal leiden. Het is dan wel heel stellig gezegd: ‘Zo zal het gaan:’. Er zijn namelijk ook mensen bij wie dat proces niet zo vloeiend verloopt. Rouwen blijft bijvoorbeeld steken in de ontkenning: we ruimen de kleren nooit op, we laten de kamer onaangetast. Of in woede die tot cynisme leidt: de dood is een motherf*cker. Of in een zwaarmoedige gelatenheid: de sjeu is helemaal eraf, van het leven. Rouwen is hard werken, dat is mij wel gebleken, uit eigen ervaring en als begeleider van nabestaanden. Met die disclaimer kan het gedicht goed gaan over de mens in het algemeen. Zo kun je het jezelf toe-eigenen. Je leeft niet alleen mee met de rouwende dichter. Je weet jezelf in de foyer gekend, in je verdriet. Om je verlies, lang of kort geleden. Troost put je uit het feit dat de alledaagse dingen weer gaan leven en dat de overledene niet helemaal weg is. In taal of schepping is hij of zij nog te vinden. Of de geliefde een voortbestaan heeft in het hiernamaals boven en buiten de aardse werkelijkheid – dat laat deze bundel ongezegd. Met wat in de vier cycli wel gezegd wordt, is veel gegeven door deze debuterende dichter. Dankjewel, Sytse Jansma.


Naar aanleiding van: Sytse Jansma, Rozige maanvissen. Amsterdam/Antwerpen: Atlas/Contact, 2024.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *