Voor een vriend zocht ik een betekenisvol cadeau en ik kwam bij hem aan met de Schaaknovelle van Stefan Zweig. Ik zag de vertaling van dit Duitse meesterwerk in de boekhandel liggen. Ik herinner me het Duitse origineel uit de tijd van de middelbare school. Het boekje las ik voor m’n lijst omdat het dun was. Ik heb nog een leskatern van onze leraar, dhr. Roth, Die Deutsche Literatur: Eine kurrzgefasste Übersicht der Literatuur des 18. und 19. Jahrhunderte. Met stift schreef ik er voorop: ‘G5b Simon van der Lugt’. Over Stefan Zweig wordt op pagina 19 vermeld dat hij leefde van 1881 – 1942. “Anfangs stark neo-romantisch, namentlicht in seinen Gedichten. Seine epische Werke sind deutlich impressionistisch.” (19) Zweig moest na de inlijving van Oostenrijk zijn land verlaten omdat hij Jood was. Hij komt via Engeland in Zuid-Amerika terecht waar hij samen met zijn vrouw in 1942 zichzelf het leven beneemt. Dat is kort na de voltooiing van de Schaaknovelle, het verhaal waarin de oorlog en de marteling van de Oostenrijker Dr.B. een belangrijke rol speelt. Literair werd onze aandacht als beginnende lezers gevraagd voor het fenomeen van de kader- of raamvertelling. Een dubbele zelfs, in dit korte en indringende verhaal.
De eerste verteller is een verder onbekend blijvende ik-figuur. Hij is op reis van New York naar Buenos Aires en maakt de reis met een vriend. Die vriend weet te vertellen dat er een wereldkampioen schaken aan boord is, Mirko Czentovic. De pagina’s 5 tot en met 12 zijn gereserveerd voor wat de vriend weet te vertellen over de meesterschaker, onder andere dat hij hebzuchtig is (12-13). Later blijkt er iemand aan boord die ook veel van schaken weet, Dr. B. Geen uitgespelde naam, alleen B, Dr. B. Als hij zichzelf mengt in een schaakpartij met Czentovic krijgt de ik-figuur de kans zijn levensverhaal te horen. Via de ik-figuur krijgt dr.B. de kans zijn verhaal te vertellen – de pagina’s 34 tot en met 65 bieden het schokkende verhaal over arrestatie door de nazi’s en daaropvolgende gevangenschap. Het loopt erop uit dat hij verhaalt hoe hij een boekje weet te bemachtigen met 150 schaakpartijen. Hij leert die uit z’n hoofd en gaat zo niet alleen de techniek van het spel beheersen maar ook de strategieën van aanvallen en verdedigen doorzien. Hoe kan je de ander doorzien, hoeveel zetten kun je vooruitdenken? En terwijl je dat leest, begin je te snappen dat hij intussen met een gevecht bezig is met de Gestapo. De Duitsers willen informatie van hem zien te krijgen over geld van rijke Oostenrijkers. Hij wil dat niet prijsgeven. Maar de verhoren zijn zwaar. “Maar het ergste bij die verhoren was voor mij dat ik nooit kon raden en berekenen wat de Gestapomannen echt wisten van de gebeurtenissen in mijn kantoor, en wat ze nou juist van mij te horen wilden krijgen.” (41, zie ook 53 en 54)
Hij vordert zover met zijn schaakervaring in z’n cel dat hij begint te visualiseren hoe hij tegen zichzelf gaat spelen. Zijn ik als Partner Wit tegen zijn ik als Partner Zwart. Hij nadert de grens van waanzin en op een zeker moment gaat hij die grens over. Hij valt een bewaker aan. Via het ziekenhuis komt hij vrij en moet het land verlaten (hier lijkt de parallel met de auteur op te treden). Zo is hij in New York terecht gekomen en nu ook op de boot naar Argentinië. Het verhaal loopt dan zo dat hij tegen de wereldkampioen Czentovic gaat spelen, onder de uitdrukkelijke verzekering dat het maar één partij zal zijn. Gewoon eens te spelen met een gewoon bord en echte stukken in plaats van alles in zijn hoofd. Maar vanwege de vertragingstactiek van de tegenstander spelen zijn zenuwen weer op en dreigt hij zichzelf weer te verliezen. De ik-figuur kan hem ternauwernood weer tot de realiteit terugbrengen en dan is het verhaal bijna klaar.
Het boeiende is dat van Mirko Czentovic verteld wordt dat hij onbenaderbaar is. “Achter al zijn peilloze beperktheid,” aldus de vriend van de verteller, “verbergt die geslepen boer het grote vermogen zich niet bloot te geven, en wel dankzij de simpele techniek dat hij elk gesprek vermeldt, behalve met landgenoten uit zijn eigen wereld, die hij in kleine restaurantjes bij elkaar zoekt.” (14) Het verhaal brengt aan het licht dat mensen zich onder druk wel bloot moeten geven, op straffe van waanzin als je het niet doet. Dat is de weg van Dr. B. Wat hij wil verbergen voor de nazi’s kost hem zijn geestelijke gezondheid. En wat Czentovic betreft, wat hij niet wil tonen, komt eruit als hij tegen een tegenstander van formaat moet spelen. “Ik keek op mijn beurt naar Czentovic. Al bij de laatste zetten leek hij mij bleker te zijn geworden. Maar hij wist zich beheersen.” (29) De strijd wordt gestaakt. De tot grote hoogte opgelopen spanning is niet te verdragen. Dr. B trekt zich terug en zal, daarvan is de ik-figuur overtuigd, nooit meer een schaakbord aanraken. De wereldkampioen heeft het laatste woord, badinerend. En iedereen verder blijft verder in verwarring achter ‘met het onzekere gevoel dat ze ternauwernood aan iets onbehaaglijks en gevaarlijks waren ontsnapt’. (77)
De ik-figuur is de focalisator in het verhaal en met zijn visie zijn we alle bladzijden meegegaan. Hij wist door anderen aan het woord te laten zijn eigen spanning en opluchting met ons te delen. Onweerstaanbaar trok hij ons mee in een literair spel over tweedeling, conflict, haat en agressie. Ik las het tweemaal achter elkaar in de voortreffelijke Nederlandse vertaling van Ria van Hengel. Ik wist: dit gaat over ons en onze wereld. Het boekje is ruim tachtig jaar na de eerste publicatie nog volop actueel.
Naar aanleiding van: Stefan Zweig, Schaaknovelle.2 Amsterdam: Van Oorschot, 2024. In 2020 opnieuw uit het Duits vertaald door Ria van Hengel.