Schuldig plezier

Stel je voor: iemand staat achterop in de bak van een rijdende pick-up truck. De auto neemt een bocht, de man weet zich niet staande te houden en hij valt van de wagen af. Hij verongelukt zo zwaar dat hij daarna levenslang invalide zal blijven. Maar de bestuurder stopt niet en brengt de wagen terug naar het bedrijf. Gevraagd naar de afwezigheid van de gevallen man, zegt hij dan tegen zijn baas: “Weet ik het!” riep de Vries. “Waarschijnlijk is ie d’r afgevallen. Na de laatste klant heb ik hem niet meer gezien.” Dit is onbegrijpelijk, harteloos, wreed en strafbaar. Op het kantoor van het bedrijf werkt de zoon van de man als jongste bediende. De reactie van de baas is de constatering dat De Vries waarschijnlijk te hard heeft gereden. Met de zoon van die man moet hij nu eerst nog even naar het postkantoor. Zo gezegd, zo gedaan.

Het kan niet waar zijn, toch? Klopt, het is een voorval uit Han de Wit gaat in ontwikkelingshulp van Heere Heeresma. In 1972 verscheen die boek als een ‘zedenschets’ en het is snel duidelijk dat de werkelijkheid steeds zwaar overdreven wordt. De overdrijving is echter steeds het geval bij situaties die eigenlijk helemaal niet kunnen: moreel of sociaal volstrekt verwerpelijk. Het gezinsleven van Han en zijn beide ouders in de arbeiderswoning is permanent gespannen en onbetrouwbaar. De onvoorspelbaarheid van vader wordt begeleidt door de verraderlijkheid van moeder. Han is steeds bezig de lieve vrede te bewaren en gezelligheid te scoren. “Ze schrokken allemaal van die verschrikkelijke uitval. Meteen dook hij er midden in. Redden wat er te redden viel. Anders bleef te tv uit. ‘Kom vader. We doen allemaal ons best om het zo goed mogelijk te doen. Zo degelijk mogelijk en zo verrassend mogelijk,’ begon hij. ‘Ieder op ons terrein doen we ons best… Moeder doet haar best. U doet uw best…’ ‘En waarom doe jij je best dan niet. Luilebol! Waarom kom jij altijd met die rotcijfers thuis? Waarom… Donder op. Verdwijn uit mijn ogen!’ Even verschoot de kamer en hij voelde waterlanders komen. ‘Moeder?’ smeekte hij maar moeder keek laf een andere kant uit en begon in haar aardappelen te prakken.” (13, zie ook 28, 36, 66, 68, 105, 114-116)

Deze en andere passages maken mij erg aan het lachen. Hoe komt dat toch? Wie het boek leest merkt dat het een parodie is. Je hoeft niet perse te weten welk ander boek uit de Nederlandse literatuur op de hak wordt genomen (De Avonden van Gerard van het Reve uit 1947) om te zien hoe de gezapige werkelijkheid van de jaren zestig en zeventig geridiculiseerd wordt. Het is een zedenschets die kritisch wil zijn. Dat is immers de taak van de parodie: “Parodie: Spottende nabootsing. Een satirische literaire vorm waarin de spot gedreven wordt met een literaire stijl of een bepaalde mentaliteit door deze op een overdreven manier na te bootsen, zodat de door de parodist te signaleren feilen voor iedereen duidelijk worden.” (Letterkunde van A tot Z, 188) Lachen om de bijtende passages is zo heerlijk ingewikkeld. Het is eigenlijk schandelijk maar het is tegelijk hilarisch. De hoofdpersonen mislukken voortdurend en omdat je dat kostelijk vindt, voel je je een beetje schuldig. Dit is eigenlijk verboden humor en gelukkig is er niemand die je op je nummer zet. Met dat je erom lacht, accepteer je de bedoelde kritiek. Wie alles serieus neemt en de impliciete kritiek van de spot afwijst, meent blijkbaar dat de aangevallen waarden verdedigd moeten worden.

Hugo Brems neemt Heere Heeresma op in de beschrijving van de Geschiedenis van de Nederlandse Literatuur 1945-2005. Hij plaats hem in een reeks nieuwe schrijvers van na 1970. Zij schreven verhalen over herkenbare voorvallen, met aandacht voor detail. “Zij zijn veelal in de ik-vorm geschreven en geven uiting aan een melancholisch levensgevoel.” (350) Han de Wit noemt hij een ultieme parodie. “De roman speelt zich af binnen een gezin waarin Han enig kind is, en dat voorkomt als een transpositie van het gezin van Frits van Egters uit De Avonden naar de jaren zeventig. Dezelfde naargeestigheid, hetzelfde als zorg en liefde vermomde sadisme in de relaties tussen de gezinsleden. Zowel de kleinburgerlijkheid, de benepenheid en de banaliteit, als de onverschilligheid en de afstandelijkheid, de reductie van de anderen tot objecten en het vasthouden aan een façade van netheid en fatsoen zijn hier dermate uitvergroot dat slapstick en leedvermaak het winnen van tragiek. Zelfs de presentatie van het boek, de stijl en het taalgebruik ervan halen hun effect uit het spel met de clichés van de realistische roman, de zedenschets en de moraliserende vertelling. Terwijl het onophoudelijk regent, wordt het gezin getroffen door de ene ramp na de andere, zonder dat de artificiële gezelligheid daaronder lijdt.” (351)

Ik ben in die jaren opgegroeid. In een groot en harmonieus gezin leerde ook ik die overzichtelijkheid van de Nederlandse samenleving kennen. Duidelijk werd ook dat wij een scholing kregen die onze ouders gemist hadden. Direct na de oorlog droeg de werkende klasse bij aan de opbouw van Nederland. Dat verschil in opleiding wordt ook schitterend uitgespeeld in Han de Wit. Taal is een belangrijk onderdeel van de spanning: Han weet met Latijnse citaten zijn vader tot razernij te brengen, zijns ondanks:

‘Sancta simplicitas!’ bracht hij eruit.
‘Zo is het genoeg, Han!’ bemoeide moeder er zich mee. ‘Vader heeft heel wat minder kansen gehad dan jij en is natuurlijk niet zo gestudeerd. Maar dat wil niet zeggen…’
“Laat hem zijn gang gaan,’ viel vader moeder in de reden. ‘Wat betekent dit nu weer, Han?’ En tot zijn ontzetting zag hij hoe vader zijn sigaretje met vuur en al tussen zijn eeltige vingertoppen fijn wreef. ‘Ach,’ zei hij, om van het gezeur af te zijn. ‘Niets bizonders.’
‘Jawel, Han. Ik wil het weten.’ Vaders stem klonk zacht en hees.
‘Zoiets als Heilige Onnozelheid,’ ze hij en schoof op zijn beurt zijn bord weg. ‘Durs est hic sermo. Oftewel:  Deze woorden zijn hard, zeer hard.’ ‘Weet je wat hard is,’ zei vader en stond langzaam op. ‘Mijn hand op je wang, snotneus, Geitebreier. Jan Hen!’ (38)

Ik mijn ronde langs de boeken uit de middelbare schooltijd kwam ik gelukkig weer langs Han de Wit. Ik heb er toen al stevig om gelachen, ik doe het zoveel jaren later weer.


Naar aanleiding van: Han de Wit gaat in ontwikkelingshulp of over het leven, streven en sneven van een gewone Hollandse jongen, genoteerd door Heere Heeresma. De Prom achter het station van Baarn. 16e druk januari 1990 (Leed en vermaak-editie). 1e druk april 1972. Letterkunde van A tot Z2. samenstelling door Cees van der Zalm. Aanvullingen en bewerking: dr. E.C. S. Jongeneel. Utrecht: Het Spectrum, 2001 (Eerste druk 2001). Het boek is een bewerking van Prisma van de Letterkunde dat in 1990 verscheen bij Het Spectrum.
Hugo Brems, Altijd weer vogels die nesten beginnen. (Geschiedenis van de Nederlandse Literatuur 1945-2005). Amsterdam: Bert Bakker, 2006.

Henk Reurslag, Han de Wit verplettert Frits van Egters: Een vergelijkend onderzoek van Heere Heeresma’s Han de wit gaat in ontwikkelingshulp en Van het Reves De Avonden. Baarn: De Prom, 1986. De oplage van deze uitgave (De Prom Bibliofiel) bestaat uit duizend genummerde exemplaren en tien auteursexemplaren, ongenummerd. Dit is nummer: 966. “Heeresma geeft dan een beeld van de Nederlandse samenleving van de jaren zeventig: een ontkerstende maatschappij, waarin harteloze ouderen (Hans ouders, de werkgevers en -nemers in het boek, de buren die helpen en hun goedgeefsheid die blijkt uit het met lompen gevulde pak kleren) de goedwillende, maar verder ook niet wetende Han nauwelijks tot steun zijn. Tijd en ruimte zijn in HdW in zoverre motieven dat ze er niet toe doen: de inhoud strekt zich uit tot heel Nederland, alle Nederlanders van de twintigste eeuw zou je kunnen zeggen. Al met al een treurig beeld van de samenleving, ook en dat is weer een overeenkomst met De Avonden, maar de wijze waarop HdW vorm heeft gekregen, zorgt ervoor dat het boek niet gaat tegenstaan, want de treurigheid werkt indirect: die overvalt de lezer als hij is uitgelachen. En dat is weer een verschil met De Avonden.” (54-55) Dit boekje maakt ook helder hoe geloof en godsdienst een rol spelen in de beide boeken. (50, 55, 62, 103)

In 1990 werd naar aanleiding van het boek een film gemaakt door Joost Ranzijn met Koen Bouw en Nelly Frijda. De hele film is te zien op Youtube. Klik hier. Ik heb er niet om kunnen lachen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *