Als ik straks dood ben, word ik een merel
zeg je, en terwijl die woorden vervliegen
vangen jouw ogen mijn blik
Ik probeer getroost te kijken, maar hoe
doe je dat als elke spiegel weldra
met een zwart kleed wordt afgedekt
dus barst ik niet uit in gejubel hoewel ik
heus wel weet hoe het klinkt als een merel
vanaf de nok van het dak voor me zingt
ik wil niet denken aan wormen,
aan slapen in de hemel, op een tak
of dood en donker onder de grond
snel sla ik dus maar mijn armen
om je magere vleugelrug, ik hou ook
van merels, fluister ik terug.
Winnaar van de merelgedichtenwedstrijd, dit gedicht van Marie Brummelhuis. Nooit van haar gehoord maar dat verandert door dit gedicht. Ik google en kom verder: “Marie Brummelhuis (Amsterdam, 1963) kreeg op haar vierde een schriftje en is sindsdien nooit opgehouden met schrijven. Ze won diverse prijzen en treed regelmatig op. Haar succesvolle debuutbundel Nee, niet weer over vlinders verscheen in 2021 bij Uitgeverij Anderszins,” lees ik op de website Noordwoord.nl Hier is dus een talent aan het woord, dat zie niet alleen ik.
De jury bestond uit Ellen Deckwitz, Wim Huijser en Hans Dorrestijn. Geen amateurs. De voorselectie uit de meer dan 410 gedichten werd gedaan door Arjan Berben, co-hoofdredacteur van Vogels. Omdat de jury geen verantwoording van de keuze aflegt, kom ik graag met een paar waarderende opmerkingen over ‘Vleugelrug’.
1 Het is een subtiele dialoog van geliefden over de dood. Eros en Thanatos vormen een onafscheidelijk paar. De liefde is urgent omdat er dood is die naderbij komt. Dialoog, dat zeg ik nu wel, het is de alleenspraak van de een over een dialoog met een ander. Toen de ander de dood ter sprake bracht, fluisterde je terug: ik houd van je.
2 Wat er tussen strofe 1 en strofe 5 gebeurt, gaat niet over merels. Toch hebben zoveel woorden uit de coupletten ermee te maken. Een zwart dekkleed, jubelen, op de nok van het dak zingen, wormen, hemel en tak en zo meer. Het meest mooie woord is het titelwoord: vleugelrug. Nieuw woord. Toegankelijk voor verbeelding. Het is zelfs een magere rug van de geliefde. Hij of zij gaat echt dood. Weldra. Is daarom de vermagering ingetreden? Zo wordt het gedicht nog noodzakelijker: de liefde moet gevoeld door de arm en gezegd met een fluistering.
3 De merel als nieuwe verschijningsvorm. Bijzonder, ik las zoiets laatst ook in de Onder buren, de roman van Juli Zeh. Dat is pappa, wijzend op een eekhoorn. Het krachtige is dat het niet voldoende troost is voor de ik-persoon. Hij of zij geeft dat woorden en komt snel met de daad van omarming. En het directe woord voor nu. De fluistering dat je ook van merels houd. Straks? Nee, ik denk nu.
4 Het gedicht loopt ongelooflijk soepel en de rijmklanken en -woorden zitten zo heerlijk achteloos verstopt: blik > ik; weldra > zwart > barst > dak > tak; de o’s in de laatste regel van de vierde strofe; dus > rug > terug en zo hier en daar nog wat. Ik hou ervan.
‘Vleugelrug’ ontroert me. Ik hoorde deze week het overlijdensbericht van Leo de Haan. Goede vriend van onze jaren in Rijswijk. Bravoure en klein hart, een man om van te houden en dat deed ik. Niet meer actief gelovend. Zou hij zich nog iets gedacht hebben bij ‘leven na de dood’? Verder in de vorm van…? Ik weet het niet, maar je wilt zelf niet als een vrolijke merel doen als je vriend dood gaat. Zelfs niet als hij zou denken als een merel in mijn leven terug te keren. Dan zeg ik met de dichter: ‘ik wil niet denken aan wormen.’
Marie, bedankt.
Marie Brummelhuis, ‘Vleugelrug’: In Vogels: Samen voor vogels en natuur (Vogelbescherming Nederland) 05 (2022), 46.